Interbellum oriëntatie

          Agenda voor vandaag
Agenda voor vandaag
  1. Interbellum
  2. Oriëntatie Interbellum
  3. Samen vragen maken
          Welkom terug!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

          Agenda voor vandaag
Agenda voor vandaag
  1. Interbellum
  2. Oriëntatie Interbellum
  3. Samen vragen maken
          Welkom terug!

Slide 1 - Tekstslide

Historisch Overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting

Het Interbellum
 (1919-1939)
Oriëntatie

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

1a
  • a Welke vier landen hoorden in de Eerste Wereldoorlog bij de geallieerden?
  • □ Engeland.
  • □ Frankrijk.
  • □ Rusland.
  • □ Verenigde Staten.

Slide 6 - Tekstslide

1b
  • b De Eerste Wereldoorlog eindigde in november 1918 met een wapenstilstand. Een wapenstilstand hoeft niet altijd het einde van een oorlog te zijn. Leg dat uit.
  • De wapenstilstand kan ook tijdelijk zijn. Als partijen geen vrede sluiten, kan een oorlog weer verder gaan.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

2
  • Bekijk in je handboek de kaart in de oriëntatie. De kaart van Europa ziet er in 1919 heel anders uit dan in 1914.
  • a Wat is er veranderd? Drie antwoorden zijn goed.
  • □ Frankrijk heeft er gebied bij gekregen.
  • □ België heeft er gebied bij gekregen.
  • □ Duitsland moest gebied afstaan aan Polen.

Slide 9 - Tekstslide

2b
  • b Vul de ontbrekende woorden in.
  • Aan de kaart kun je zien dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog heeft verloren, omdat dit land grondgebied kwijtraakte.

Slide 10 - Tekstslide

3a
 a De afspraken van het Verdrag van Versailles
waren vooral wensen van Frankrijk en Engeland.
Welke wensen en afspraken horen bij elkaar? Maak de juiste combinaties.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

3a
  • De juiste combinaties zijn: A4, B1, C2, D3

Slide 13 - Tekstslide

3b
  • b Welke redenen hadden Frankrijk en Engeland om zulke strenge eisen te stellen bij de vredesbesprekingen?
  • Zij wilden wraak nemen op Duitsland en voorkomen dat het land ooit nog een oorlog kon voeren.

Slide 14 - Tekstslide

3c
  • c Vind je het terecht dat Duitsland als enige de schuld kreeg van de Eerste Wereldoorlog? Leg je antwoord uit.
  • Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: nee, want de andere landen waren ook nationalistisch en hebben zich ook bewapend.

Slide 15 - Tekstslide

4a
  • Lees in je handboek de tekst van de oriëntatie.
  • a Bedenk om welke reden Frankrijk en België niet tegen Duitsland wilden voetballen. Ze waren nog boos over de Eerste Wereldoorlog.

Slide 16 - Tekstslide

4b
  • b Bedenk een reden waarom Nederland wel tegen Duitsland wilde spelen.
  • Bijvoorbeeld: Nederland was tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal. Of: Nederland wilde dat er ook op sportief gebied weer vrede was.

Slide 17 - Tekstslide

4c
  • c Onderstreep de juiste woorden.
  • In 1923 kostte een voetbalkaartje in Duitsland 10.000 mark. Blijkbaar was het geld in Duitsland snel minder waard geworden en ging het slecht met de Duitse economie.

Slide 18 - Tekstslide

5
  • Het woord ‘interbellum’ komt uit het Latijn. Inter betekent ‘tussen’ en bellum betekent ‘oorlog’.
  • Welke periode wordt bedoeld met het woord ‘interbellum’?
  • De periode 1918-1939, de periode tussen de Eerste en de
Tweede Wereldoorlog.

Slide 19 - Tekstslide

6
In dit hoofdstuk ga je oefenen met continuïteit en verandering. Als iets hetzelfde blijft, spreken we van continuïteit. Bij een verandering gaat het om een verandering op een bepaald gebied. Zo zijn er politieke, economische, sociale en culturele veranderingen. Onder cultuur verstaan we niet alleen kunst, maar ook religie en de gewoontes en gebruiken van een volk. Als je veranderingen gaat onderzoeken, moet je kunnen uitleggen of
het om een snelle (plotselinge) of een geleidelijke
verandering gaat. En of een verandering klein of groot is.

Slide 20 - Tekstslide

6a
  • a Gebruik de tekst van de oriëntatie in je handboek. Begin jaren 20 werden spullen in Duitsland steeds duurder. Welk soort verandering is dat?
  • B Een economische verandering.

Slide 21 - Tekstslide

6b
  • b In 1920 was Duitsland niet welkom bij de Olympische Spelen in Antwerpen. Ook in 1924 werden ze niet uitgenodigd bij de Olympische Spelen in Parijs. In 1928 mocht Duitsland wel
  • meedoen aan de Olympische Spelen in Amsterdam.
  • Leg uit of je dit een snelle of een geleidelijke verandering vindt.
  • Bijvoorbeeld: een geleidelijke verandering, omdat Duitsland vanaf 1922 langzaamaan weer aan steeds meer wedstrijden mocht
  • meedoen.

Slide 22 - Tekstslide

6c
  • c Vind je de Duitse deelname aan de Olympische Spelen van 1928 een kleine of een grote verandering? Leg je antwoord uit.
  • Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: een grote verandering, omdat Duitsland voor het eerst weer mocht meedoen aan dit grootste sportevenement ter wereld.

Slide 23 - Tekstslide