In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Proefwerk H2
Licht en Beeld
NS1 TL3
Slide 1 - Tekstslide
Tekeningen maak je op het uitwerkblad die ik je heb toegestuurd. Per tekening maak je een foto en upload je deze foto bij de betreffende vraag.
Slide 2 - Tekstslide
Bij een regenboog zie je uit welke kleuren het zonlicht bestaat. Met welk begrip wordt een kleurenband aangeduid?
Slide 3 - Open vraag
Voorwerpen kunnen licht doorlaten, terugkaatsen of opnemen. Noem het begrip voor het opnemen van licht.
Slide 4 - Open vraag
Zonlicht valt op een geel stuk karton. Welke kleur wordt naar het oog gereflecteerd?
Slide 5 - Open vraag
In de winter ligt er soms een laagje sneeuw. Als de zon schijnt, smelt de sneeuw weg. Op plaatsen waar de sneeuw vuil is geworden, gaat dat sneller dan op plaatsen met mooie witte sneeuw. Leg uit waardoor dat komt.
Slide 6 - Open vraag
Tessa maakt op een feestje flitsfoto’s van haar vrienden en vriendinnen. Als de foto’s afgedrukt zijn, blijken alle personen rode ogen te hebben. Hoe komt dat?
A
Van het witte flitslicht absorberen de ogen alle kleuren.
B
Van het witte flitslicht kaatsen de ogen alle kleuren terug.
C
Van het witte flitslicht absorberen de ogen alleen rood licht.
D
Van het witte flitslicht kaatsen de ogen alleen rood licht terug.
Slide 7 - Quizvraag
Voor een voorwerp staan een gele lamp en een rode lamp.
Achter het ondoorzichtige voorwerp valt de schaduw op de muur.
Teken op het uitwerkblad de schaduwen die op de muur ontstaan. Geef aan waar de kernschaduw en de halfschaduw te zien is.
Slide 8 - Tekstslide
Maak een foto van de gemaakte tekening op jouw uitwerkblad van de vorige slide.
Slide 9 - Open vraag
Teken op het uitwerkblad een zonsverduistering door de maan op de juiste plaats te zetten.
Slide 10 - Tekstslide
Maak een foto van de gemaakte tekening op jouw uitwerkblad van de vorige slide.
Slide 11 - Open vraag
Laat op je uitwerkblad met een tekening zien welk voorwerp (A of B) het oog in de spiegel kan zien.
Slide 12 - Tekstslide
Maak een foto van de gemaakte tekening op jouw uitwerkblad van de vorige slide.
Slide 13 - Open vraag
Ruben heeft in een kartonnen koker een lens gezet. Hij laat een lichtbundel in de koker vallen. In de afbeelding zie je de lichtstralen uit de koker komen. Wat zit er in de koker?
A
een bolle lens
B
een glasplaat
C
een holle lens
D
een spiegel
Slide 14 - Quizvraag
Teken op het uitwerkblad het beeld dat door een lens wordt gevormd.
Slide 15 - Tekstslide
Maak een foto van de gemaakte tekening op jouw uitwerkblad van de vorige slide.
Slide 16 - Open vraag
Een beeldje van 24 mm hoog wordt met een lens op een scherm geprojecteerd. Op het scherm is het beeldje 96 cm hoog. Bereken de vergroting met behulp van de 5 stappen.
Slide 17 - Open vraag
Bij een ooglens zorgen spieren ervoor dat de lens minder bol of boller wordt om een scherp beeld op het netvlies te vormen. Hoe heet dit scherpstellen van de ooglens?
Slide 18 - Open vraag
Hieronder is een schematische tekening gemaakt van het oog. Een voorwerp (pijl) staat voor het oog.
Teken op het werkblad het beeld van de pijl op het netvlies.
Slide 19 - Tekstslide
Maak een foto van de gemaakte tekening op jouw uitwerkblad van de vorige slide.
Slide 20 - Open vraag
Een voorwerp bevindt zich 15 cm voor het oog. Het wordt nu dichter naar het oog gebracht. Sleep de hotspot naar het juiste doel aan de rechterkant.
groter
gelijk
kleiner
Nu wordt de voorwerpsafstand
Daardoor wordt de beeldafstand
voor
achter
Dus wordt het beeld gevormd
het netvlies
Slide 21 - Sleepvraag
Mark kijkt op de torenklok hoe laat het is. Wat gebeurt er met zijn ooglenzen als hij daarna op zijn horloge kijkt?
A
worden platter
B
worden boller
Slide 22 - Quizvraag
Hoe verandert de voorwerpsafstand als hij op zijn horloge kijkt?
A
wordt groter
B
wordt kleiner
C
blijft gelijk
Slide 23 - Quizvraag
Hoe verandert de beeldafstand als hij op zijn horloge kijkt?
A
wordt groter
B
wordt kleiner
C
blijft gelijk
Slide 24 - Quizvraag
Omdat Mark niet altijd even goed ziet, gaat hij naar de oogarts. De oogarts zegt dat Mark een bril nodig heeft, omdat hij bijziend is. Wat betekent bijziend?
Slide 25 - Open vraag
Mark krijgt een bril met negatieve lenzen.
Hij laat een evenwijdige lichtbundel op één van de brillenglazen vallen.
Teken op het werkblad hoe de lichtstralen na de lens verder gaan.
Slide 26 - Tekstslide
Maak een foto van de gemaakte tekening op jouw uitwerkblad van de vorige slide.