XKA 3.3: Kruisingen M3 2022

Thema 3: Erfelijkheid en evolutie
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 3: Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

?

Slide 2 - Tekstslide

?

Slide 3 - Tekstslide

Hoe kan het dat twee zwarte honden een witte pup kunnen krijgen?

Slide 4 - Tekstslide

Planning
  • Start van de les
  • Uitleg §3.3
  • Opdracht klassikaal
  • Vragen LessonUp
  • Pauze
  • Twee voorbeelden klassikaal
  • Opdrachten stencil 

Slide 5 - Tekstslide

Basisstof 3: Kruisingen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Leerdoelen bij Thema 3 Erfelijkheid
Je kunt omschrijven wat een genotype, wat een fenotype en wat een gen is.
Je kunt beschrijven hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via chromosomen.
Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen.
Je kunt een kruisingsschema opstellen.
Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden.
Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.
Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.
Je kunt omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.
Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.
Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en de samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap.
Je kunt enkele DNA-technieken in de biotechnologie beschrijven. (SE)
Je kunt beschrijven dat katten informatie over de vachtkleur doorgeven via de geslachtschromosomen.
Je kunt methoden beschrijven om organismen te klonen en uitleggen wat de functie van klonen is.

Slide 8 - Tekstslide

Begrippen bij 3.3 Kruisingen
generatie       De nakomelingen van hetzelfde ouderpaar.
kruisen            Twee organismen die met elkaar nakomelingen                                    krijgen.
kruisingsschema       Tabel met alle mogelijke combinaties van                                                  allelen bij een kruising.


Slide 9 - Tekstslide

Genenparen
Homozygoot = Twee zelfde eigenschappen (homo = zelfde).
Heterozygoot = Twee verschillende eigenschappen. 


a = gen voor blond haar
A = gen voor bruin haar
a          a                      A          a

Slide 10 - Tekstslide

Intermediair fenotype

Slide 11 - Tekstslide

Intermediair fenotype
Let op de schrijfwijze! 

Ar = rood
Aw = wit

Heterozygoot Ar + Aw = roze fenotype

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Kruisingsschema
  • om te voorspellen welk fenotype de nakomelingen van een kruising krijgen
  • in een kruisingsschema zet je alle mogelijke combinaties van allelen bij één kruising.

Slide 14 - Tekstslide

Stappenplan
  1.  Bedenk welk fenotypen en genotypen de ouders hebben
  2. Bedenk welke allelen in de geslachtscellen voor kunnen komen (A of a of allebei?)
  3. Maak een kruisingsschema
  4. Stel vast welke genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F1) 
  5. De vraag nog niet beantwoord? -> begin bij stap 1
  6. Stel vast welk genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F2)

Slide 15 - Tekstslide

Kruising tussen haarkleur bruin (AA, man) en blond (aa, vrouw), welk fenotype heeft de F1?
  1. Bruin AA en blonk aa
  2. Man -> A of A en vrouw -> a of a
  3.  ---->
  4. genotype = Aa en fenotype is bruin haar
A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld labradors
homozygoot zwartharig x geelharig
  1. zwarte vacht = A    gele vacht = a                                                            zwarte hond = AA  gele hond = aa   
  2. zwarte hond: A        Gele hond: a

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa
Dus alle nakomelingen in de F1 hebben genotype Aa en het fenotype is..Zwart............?

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld labradors
homozygoot zwartharig x geelharig
  1. zwarte vacht = A    gele vacht = a                                                            zwarte hond = AA  gele hond = aa   
  2. zwarte hond: A        Gele hond: a

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa
Dus alle nakomelingen in de F1 hebben genotype Aa en het fenotype is..Zwart............?

Slide 18 - Tekstslide

Kruising van de F1
4. allelen F1: A en a
     Kruising Aa x Aa

A
a
A
a

Slide 19 - Tekstslide

Kruising van de F1
4. allelen F1: A en a
     Kruising Aa x Aa


Genotypen F2:  50% Aa,  25% AA, 25% aa
Fenotypen kans op zwarte honden is  ????
                        kans op gele honden is ?????
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 20 - Tekstslide

Men kruist een konijn met vlekken AA, met een ongevlekt aa konijn. Hoe is het genotype in F2
  1. Bedenk welk fenotypen en genotypen de ouders hebben
  2. Bedenk welke allelen in de geslachtscellen voor kunnen komen (A of a of allebei?)
  3. Maak een kruisingsschema
  4. Stel vast welke genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F1) 
  5. De vraag nog niet beantwoord? -> begin bij stap 1
  6. Stel vast welk genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F2)

Slide 21 - Tekstslide

Verhoudingen 
Genotypen                          
P: Aa x aa                                                   Genotypen verhouding:  .... : ...
                                                                       Fenotypen verhouding:  .... : ... 
    

P: Aa x Aa                                                 Genotypen verhouding: .. : .. : ..                                                                      
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Fenotype verhouding: .. : ..

Slide 22 - Tekstslide

Verhoudingen 
Genotypen                          
P: Aa x aa                                                   Genotypen verhouding:  1 : 1
                                                                       Fenotypen verhouding:  1 : 1 
    

P: Aa x Aa                                                 Genotypen verhouding:  1 : 2 : 1                                                                                                                                                         
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Fenotypen verhouding: 3 : 1

Slide 23 - Tekstslide

aa is:
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 24 - Quizvraag

Aa is
A
Homozygoot recessief
B
Homozygoot Dominant
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot Dominant

Slide 25 - Quizvraag

AA is
A
homozygoot recessief
B
homozygoot dominant
C
heterozygoot
D
Heterozygoot recessief

Slide 26 - Quizvraag

Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 27 - Quizvraag

Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a).
Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit (aa) konijn.
Hoe groot is de kans op witte konijntjes (aa)?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 28 - Quizvraag

Opdrachten
Maak opdracht 1-5 van basisstof 3

Slide 29 - Tekstslide

Pauze!!
Jullie krijgen pauze tot ...

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 1
Bij cavia’s is de aanleg voor zwart haar dominant (A) over die voor wit haar (a). Twee cavia’s (heterozygoot ), worden met elkaar gekruist. Hoe groot is het percentage nakomelingen dat wit haar zal hebben?

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 2
Het allel voor krullend haar is dominant over steil haar. De moeder (homozygoot dominant) krijgt samen met de vader (homozygoot recessief) kinderen. 

Welk genotypen hebben de F2?
Welk fenotypen hebben de F2?
Wat is de verhouding genotypen en fenotypen?

Slide 32 - Tekstslide