Vaardigheden windstreken

Vaardigheden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vaardigheden

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling orkanen
Weten jullie het nog?

Slide 2 - Tekstslide

Welke temperatuur moet het zeewater minstens hebben, wil er een orkaan kunnen ontstaan?
A
16 graden
B
26 graden
C
20 graden
D
30 graden

Slide 3 - Quizvraag

Wat is geen gevolg van een orkaan?
A
vloedgolven
B
overstromingen
C
regen
D
lavastromen

Slide 4 - Quizvraag

Hoe heet het deel van de orkaan waar het windstil is?

Slide 5 - Open vraag

Kun je een orkaan goed voorspellen?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Wat gebeurt er wanneer een orkaan aan land komt?
A
de orkaan neemt in kracht toe
B
de orkaan verdwijnt direct
C
de orkaan zwakt af
D
de orkaan keert weer om richting zee

Slide 7 - Quizvraag

Hoe noemt men een orkaan in de Verenigde Staten?
A
hurricane
B
tyfoon
C
cycloon
D
willy-willy

Slide 8 - Quizvraag

In welke gebieden noemen ze een orkaan een cycloon?
A
Australië
B
Oost-Azië
C
Caribisch gebied
D
Oost-Afrika

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Groningen ligt ten ................ van Assen

Slide 12 - Open vraag

Heerenveen ligt ten ................... van Sneek

Slide 13 - Open vraag

Leeuwarden ligt ten .................. van Drachten

Slide 14 - Open vraag

Het epicentrum lag ten ........... van Sendai
A
noorden
B
oosten
C
zuiden
D
westen

Slide 15 - Quizvraag

De tsunami bij Sendai kwam uit het ...........
A
noorden
B
oosten
C
zuiden
D
westen

Slide 16 - Quizvraag

Hier maakte de tsunami de meeste slachtoffers.....
A
de oostkust
B
de westkust

Slide 17 - Quizvraag

Tokyo ligt ten .................. van Sendai
A
noorden
B
oosten
C
zuiden
D
westen

Slide 18 - Quizvraag

Absolute en relatieve afstand
Absoluut:
- hemelsbreed
- meters/kilometers
! verandert niet

Relatief:
- tijd
- moeite
- geld
! kan veranderen

Slide 19 - Tekstslide

Stel: je gaat niet met de fiets naar school, je ouders brengen je met de auto. Wat gebeurt er met de absolute afstand?

A
neemt toe
B
blijft gelijk
C
neemt af

Slide 20 - Quizvraag

Voor wie zijn de relatieve afstanden in een drukke binnenstad het kleinst:
een pizzakoerier met een brommer of een pizzakoerier met een bestelwagen?
A
brommer
B
bestelwagen

Slide 21 - Quizvraag

Huiswerk
Samenvattingsopdracht op bladzijde 111 in je werkboek.

Slide 22 - Tekstslide