Voorzetsels en werkwoorden van positie

Voorzetsels & positiewerkwoorden
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

Onderdelen in deze les

Voorzetsels & positiewerkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Welke voorzetsels
kennen jullie nog?

Slide 2 - Woordweb

Welke positiewerkwoorden
kennen jullie nog?

Slide 3 - Woordweb


A
De kat zit boven de dozen.
B
De kat zit tussen de dozen.
C
De kat zit onder de dozen.
D
De kat zit achter de dozen.

Slide 4 - Quizvraag


A
De hamster zit in de mok.
B
De hamster zit voor de mok.
C
De hamster zit aan de mok.
D
De hamster zit onder de mok.

Slide 5 - Quizvraag


A
De muis staat boven de kaas.
B
De muis staat links van de kaas.
C
De muis staat voor de kaas.
D
De muis staat tussen de kazen.

Slide 6 - Quizvraag


A
De hond zit rechts van de paraplu.
B
De hond zit op de paraplu.
C
De hond zit onder de paraplu.
D
De hond zit voor de paraplu.

Slide 7 - Quizvraag


A
De kerstman staat voor het cadeau.
B
De kerstman staat links van het cadeau.
C
De kerstman staat achter het cadeau.
D
De kerstman zit op het cadeau.

Slide 8 - Quizvraag

6

Slide 9 - Video

00:26
Waar is de kat?

Slide 10 - Open vraag

00:44
Waar is de kat?

Slide 11 - Open vraag

01:42
Waar is de kat?

Slide 12 - Open vraag

01:52
Waar is de kat?
A
Onder het nachtkastje.
B
Op het nachtkastje.
C
Links van het nachtkastje.
D
Rechts van het nachtkastje.

Slide 13 - Quizvraag

02:10
Waar is de kat?
A
Op het bed.
B
Op de arm.
C
Op het gordijn.
D
Op de lamp.

Slide 14 - Quizvraag

02:31
Waar is de kat?
A
Achter de kist.
B
Achter de man.
C
Achter het bed.
D
Achter het nachtkastje.

Slide 15 - Quizvraag

wat hoort bij elkaar?
geen contact met de grond
Verticaal
horizontaal
staan
hangen
zitten
liggen 

Slide 16 - Sleepvraag