Argumentatiestructuur

Argumentatie
- Je kunt onderscheid maken tussen een standpunt en een argument
- Je kunt onderscheid maken tussen feitelijke en niet-feitelijke argumenten

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Argumentatie
- Je kunt onderscheid maken tussen een standpunt en een argument
- Je kunt onderscheid maken tussen feitelijke en niet-feitelijke argumenten

Slide 1 - Tekstslide


Standpunt = uitspraak/stelling

Vaak willen mensen anderen overtuigen van hun mening. Zij vinden iets en willen dat overbrengen.

Slide 2 - Tekstslide

Argument = bewijs bij uitspraak/stelling

Een argument onderbouwt je uitspraak
Ze geven steun, zonder dat valt alles weg...

Feitelijke argumenten en niet-feitelijke argumenten.

Slide 3 - Tekstslide

Argument = bewijs bij uitspraak/stelling

Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 4 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in de Pathé, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 5 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in de Pathé, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 6 - Tekstslide

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 7 - Quizvraag

Amsterdam is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Amsterdam veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 8 - Quizvraag


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 9 - Tekstslide

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie
  4. Nevenschikkende argumentatie (hoef je nog niet te weten)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Enkelvoudige argumentatie
Een argumentatie die bestaat uit één standpunt en één argument (standpunt > argument).

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 12 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Bij een onafhankelijk nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten. De argumenten zijn gelijkwaardig en kun je onderling van plaats verwisselen.




Slide 13 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Een argumentatie waarin een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (standpunt > argument > argument).

Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster, want zij heeft ruime ervaring in die branche. Ze heeft namelijk al twee jaar bij een Libris boekhandel gewerkt. 


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Maken startopdracht en opdracht 1

Slide 16 - Tekstslide