Kapitel 4 Modalverben en Lesen signaalwoorden

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Modalverben in de verleden tijd.

Kenmerken Modalverben o.v.t.

• In de verleden tijd (en het voltooid deelwoord)  komt bij modale werkwoorden nooit een umlaut.

• De uitgangen in de verleden tijd zijn gelijk aan de uitgangen van de zwakke werkwoorden in de verleden tijd: 

       ich = stam + te

       du = stam + test

       er/sie/es = stam + te

       wir = stam + ten

       ihr = stam + tet

       sie/Sie = stam + ten

Du (sollen, vt) …….. den Abwasch machen.

Ich (dürfen, vt) ……. es euch nicht sagen.

Wir (wollen, vt) ……… dich nicht stören.

Ihr (können, vt) …… es nicht sehen.

Er (müssen, vt) …….. zeitig aufstehen.

signaalwoorden

➤ Den typischen Rettungshund gibt es nicht, denn die Fähigkeiten, die für den Einsatz notwendig sind, haben alle Hunde.
denn =want

1. uitbreiding/opsomming
2. reden/oorzaak
3. tegenstelling
4. gevolg/conclusie

Sie müssen gesund, gewandt, nervenstark und lernfreudig sein.
leesteken komma

1. uitbreiding/opsomming
2. reden/oorzaak
3. tegenstelling
4. gevolg/conclusie

Wenn ein Hund ein Gebiet von etwa einem Quadratkilometer abgesucht hat, ohne zu bellen, weiß der Hundeführer, dass auf diesem Gelände kein Mensch liegt. ( wenn= wanneer)

1. voorwaarde
2. reden/oorzaak
3. voorbeeld geven
4. gevolg/conclusie

Die Hunde suchen aber nicht nach einer bestimmten Person, sondern generell nach Menschen, die hilflos sind. Und sie tun es, weil es ihnen Spaß macht. ( weil= omdat)

1. voorwaarde
2. reden/oorzaak
3. voorbeeld geven
4. gevolg/conclusie

Die Hunde suchen aber nicht nach einer bestimmten Person, sondern generell nach Menschen, die hilflos sind. ( aber= echter,maar)

1. reden/oorzaak
2. gevolg/conclusie
3. voorbeeld geven
4. tegenstelling

Der Polizeihund bekommt eine Ausbildung, damit er seinen Hundeführer beschützen kann.
(damit = zodat)

1. voorbeeld
2. reden
3. gevolg/conclusie
4. uuitbreiding/opsomming