We bespreken opdracht 4 op blz. 61
De docent verdeelt per zin de rollen in de klas.
Het zelfstandig naamwoord = klappen
Het bijvoeglijk naamwoord = fluiten
Het onbepaald lidwoord = gaan staan
Het bepaald lidwoord = zwaaien
Even oefenen: De vriendelijke reus heeft een klein vriendinnetje.