2.2 Natuurlijke klimaatveranderingen: onderzoek

2.2 Klimaatonderzoek
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2.2 Klimaatonderzoek

Slide 1 - Tekstslide

Lezen paragraaf 2.2
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Je weet welke technieken klimaatonderzoekers gebruiken.
Je begrijpt dat er bij klimaatonderzoek altijd onzekerheidsmarges zijn.

Slide 3 - Tekstslide

paleoklimaat

Paleomagnetisme
.
U-dal

pingoruïne

De klimaten in het geologische verleden
De richting van het magnetisch veld in een gesteente
Dal met een U-vorm: platte bodem en aan weerszijden steile hellingen. Ontstaat vooral door uitschuring van een dal door een gletsjer.
Restant van een heuvel die ontstond doordat tijdens de laatste ijstijd een ijslens de bodem tientallen meters omhoogdrukte.

Slide 4 - Sleepvraag

3 manieren van klimaatonderzoek
1. Onderzoek naar jaarringen van bomen
2. Stuifmeelkorrels bekijken in oude veen- en kleilagen
3. Analyse van zuurstofisotopen in ijs of sedimenten

Slide 5 - Tekstslide

Paleoklimaat

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

1. (T) Het actualiteitsprincipe
A
is een bewijs voor natuurlijke klimaatverandering
B
is een aanname bij onderzoek naar natuurlijke klimaatverandering
C
is een oorzaak voor natuurlijke klimaatverandering
D
is een gevolg van natuurlijke klimaatverandering

Slide 10 - Quizvraag

2. (T) De vondsten van sediment van gletsjers en van kalksteen in de highlands van Schotland toonde aan dat
A
de temperatuur steeds hoger is geworden
B
het klimaat vooral afhangt van de breedteligging
C
het klimaat weinig veranderd is op geologische tijdschaal
D
de temperatuur hevig heeft geschommeld

Slide 11 - Quizvraag

3. (K) Paleoklimaten zijn
A
klimaten uit het paleosteen
B
klimaten uit het pleistoceen
C
klimaten uit het verleden
D
klimaten die nog onvoldoende zijn onderzocht

Slide 12 - Quizvraag

4. (K) Om de klimaten van de laatste tienduizenden jaren te onderzoeken gebruiken we
A
stuifmeelkorrels, koralen en jaarringen van bomen
B
stuifmeelkorrels, diepzeesedimenten en jaarringen van bomen
C
koralen, landijs en jaarringen van bomen
D
stuifmeelkorrels, kalksteen en koralen

Slide 13 - Quizvraag

5. (K) Wat is de sneeuwbalaardehypothese?
A
De theorie dat gedurende een periode de hele aarde bijna vergletsjerd is geweest
B
De theorie dat ook Neanderthalers al sneeuwbalgevechten hielden.
C
De theorie dat het landijs tot subtropische zones kwam
D
De theorie dat de hele aarde besneeuwd was, behalve de oceanen.

Slide 14 - Quizvraag

6. (K) Wat gebeurde er 56 miljoen jaar geleden op klimaatgebied?
A
Sneeuwbalaarde smolt langzaam.
B
Een meteorietinslag waardoor het warmer werd.
C
Een meteorietinslag, waardoor het kouder werd.
D
Een korte zeer warme periode.

Slide 15 - Quizvraag

7. (T) Brede jaarringen duiden op:
A
een koele zomer
B
een warme lente
C
een milde winter
D
een warme zomer

Slide 16 - Quizvraag

8. (K) Welke informatie geven de luchtbelletjes in het landijs over de atmosfeer in het verleden?
A
Ze hebben dezelfde temperatuur als het klimaat in het verleden.
B
Ze laten de hoeveelheid broeikasgassen zien.
C
Ze hebben aurakleuren die overeenkomen met temperatuurklassen.
D
Ze bevatten koolstofatomen die temperatuur verraden.

Slide 17 - Quizvraag

9. (K) In welke twee tijdvakken leefde de mens?
A
In het Tertiair en het Kwartair
B
In het Krijt en het Kwartair
C
In het Pleistoceen en het Holoceen
D
In het Kwartair en het Holoceen

Slide 18 - Quizvraag

10. (I) Indirect bewijs om het klimaat in het verre verleden de reconstrueren noemen we
A
Presto-indicatoren
B
Proxy-indicatoren
C
Primula-indicatoren
D
Pergola-indicatoren

Slide 19 - Quizvraag

Antarctica Nearpod 
RN48D

Slide 20 - Tekstslide

T/m 2.2 maken

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video