§4 Nog meer bankzaken II

§4 Nog meer bankzaken II
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§4 Nog meer bankzaken II

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
1. Start van de les 
2. Herhaling vorige les
3. Huiswerk nakijken
4. Huiswerk bespreken
5. Uitleg
6. Huiswerk maken of rekenopdrachten meedoen

Slide 2 - Tekstslide

Start
§4: 6 tm 10
Vrijwillig: Oefentoets maken

EN
Toets woensdag 29 november

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
- Soorten leningen/krediet?
- Aanbod en vraag naar geld
- Beleggen vs investeren

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
1 Als mensen geld lenen kunnen ze in financiële problemen komen. De overheid wil dat voorkomen door hiervoor te waarschuwen. 

2 a Abdul wil een zeilboot, maar sparen duurt hem te lang. Hij koopt hem daarom nu met geleend geld. 2
2 b Rian heeft meer uitgegeven dan ze dacht. Nu staat ze rood op haar betaalrekening. Volgende week komt haar salaris weer binnen. 1
2 c Bij de familie Braafheid gaan in één week tijd de wasmachine en tv kapot. Er is niet genoeg spaargeld voor nieuwe apparaten. 3

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk
3 a De een heeft zin in een andere auto, al doet de oude auto het nog prima. Om er nu al van te genieten moet het geld geleend worden. Van de ander gaat de oude auto kapot en is niet meer te repareren. Dan heb je onverwacht geld nodig, zeker als je de auto voor je werk niet kan missen.
 b De looptijd van de lening moet korter zijn dan de levensduur van de auto. Anders ben je de lening nog aan het aflossen, terwijl je de auto niet meer gebruikt.

4 □ Alles wat je meer terugbetaalt dan dat je hebt geleend is de aflossing.
   □ Een maandtermijn bij een lening bestaat uit rente en kredietkosten.
    x De kredietkosten zijn: (maandtermijn × aantal maanden) – lening.

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk
5 a € 456 × 36 = € 16.416
    b € 16.416 - € 15.000 = € 1.416

6 a Eén jaar: € 1.291 × 12 – € 15.000 = € 492 kredietkosten
        Vijf jaar: € 290 × 60 – € 15.000 = € 2.400 kredietkosten
    b Hoe langer de looptijd van de lening, hoe hoger de kredietkosten die je betaalt.

7 De kredietkosten zijn € 219 × 12 – € 2.500 = € 128
    € 128 ÷ € 2.500 × 100% = 5,1%

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk
8 a Bijvoorbeeld:
  - Als ze voor de verbouwing minder geld nodig hebben, hoeven ze niet tot de kredietlimiet te   lenen. Ze betalen in dat geval minder rente.
  - Als ze onder de kredietlimiet opnemen, kunnen ze eenvoudig geld bijlenen.
 b Bij een persoonlijke lening weet je precies waar je aan toe bent. Je betaalt een vast maandbedrag en de lening is na een afgesproken periode afgelost.
  Bij een doorlopend krediet bestaat het risico dat je steeds weer geld bijleent nadat je een deel hebt afgelost. Je blijft dan (voor een veel langere periode) vastzitten aan de lening en rente betalen.

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk
9 a Totale kredietbedrag is 23,1 + 528,2 = 551,3 -> € 551,3 miljard.
        23,1 ÷ 551,3 × 100% = 4,2%
 b Rood staan: 34 ÷ 100 × € 23.100.000.000 = € 7.854.000.000
     Rente hierover: 9,2 ÷ 100 × € 7.854.000.000 = € 722.568.000

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk
10 a Je leent € 5.000. Als je 50 maanden lang € 100 betaalt, heb je € 5.000 terugbetaald. Maar daar komt nog rente bij. De looptijd is dus langer.
 
 b 1 Rente eerste maand: 0,5 ÷ 100 × € 5.000 = € 25
     2 De rest van de maandtermijn is voor aflossing: € 100 – € 25 = € 75.

 c Schuld na eerste maand: € 5.000 – € 75 aflossing = € 4.925
 
d Rente tweede maand: 0,5 ÷ 100 × € 4.925 = € 24,63
     Aflossing tweede maand: € 100 – € 24,63 = € 75,37


Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk
 e Na de 2e maand heb je nog € 4.925 - € 75,37 = € 4.849,63 aan schuld
    Je mag dan bijlenen: € 5.000 – € 4.849,63 = € 150,37
    (Je kunt ook de aflossing van de 1e en 2e maand bij elkaar optellen: € 75 + € 75,37 = € 150,37)

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
11 a € 36 × 24 = € 864
         € 864 – € 749 = € 115 meer
         b Na twee jaar is de laptop verouderd en wil je misschien weer een nieuwe. Je bent dan nog aan het afbetalen voor een laptop die je al niet meer hebt.


12 a De kredietkosten zijn: € 30 × 73 – € 1.500 = € 690
         € 690 ÷ € 1.500 × 100 = 46%
      b Als je kiest voor een hogere maandtermijn wordt de looptijd korter. In dat geval worden de         totale kredietkosten lager.



Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
13 Mensen met weinig geld kopen eerder iets op afbetaling. Door de hoge kredietkosten zijn ze altijd meer geld kwijt dan iemand die in één keer betaalt. Armen betalen dus meer.

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk
13 Mensen met weinig geld kopen eerder iets op afbetaling. Door de hoge kredietkosten zijn ze altijd meer geld kwijt dan iemand die in één keer betaalt. Armen betalen dus meer.

Slide 14 - Tekstslide

1 Bijvoorbeeld: Ja, Turkije - de Turkse lira, Amerika - Amerikaanse dollar.

2










Slide 15 - Tekstslide

3

4 a 1.250 × (€ 12,05 – € 8,34) = 1.250 × € 3,71 = € 4.637,50 verlies
    b Het aankoopbedrag was 1.250 × € 12,05 = € 15.062,50
          € 4.637,50 ÷ € 15.062,50 × 100% = 30,8%
     c Als je rustig afgewacht had, had je kans dat het aandeel weer zou gaan stijgen. Dan had je 
        minder of helemaal geen verlies.
     d Bijvoorbeeld: ING maakte verlies. Of minder winst dan was verwacht.


5 Beleggen kun je doen met geld dat je voor langere tijd niet nodig hebt.
 Als je gaat beleggen, is het verstandig om dat te doen met een deel van je spaargeld.

Slide 16 - Tekstslide

Wat gaan we leren?
Wat is vreemde valuta?
Hoe gebruik je de wisselkoers?
Hoe reken je euro's om naar vreemd geld en andersom?

Slide 17 - Tekstslide

Vreemde valuta
Eurozone = Groep landen met de euro
Vreemde valuta = geldsoorten uit andere landen (valuta=geld)

Wisselkoers = laat de waarde van €1 zien uitgedrukt in vreemde valuta

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen
Hoeveel Britse pond koop je voor €315?

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen
Hoeveel Britse pond koop je voor €315?
€315 x 0,89 = £290,35

Slide 21 - Tekstslide

Oefenen
Hoeveel euro betaal je als je ¥230 Japanse yen koopt?

Slide 22 - Tekstslide

Oefenen
Hoeveel euro betaal je als je ¥230 Japanse yen koopt?
¥230 / 114,67 = €2,01

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen
Hoeveel euro ontvang je voor 78 Turkse lira?

Slide 24 - Tekstslide

Oefenen
Hoeveel euro ontvang je voor 78 Turkse lira?
₺78 / 6,51 = €11,98

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk
§4: 6 tm 10
Vrijwillig: Oefentoets maken

EN
Toets volgende week vrijdag 24 november

Slide 26 - Tekstslide