Herhalen lezen en Lezen paragraaf 4

Lezen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Woensdag 20 december (in de toetsweek) toets recensie schrijven bij jouw leesboek (boek uit hebben en meenemen dus). Voorbereiding: 
- Paragrafen Lezen over feiten en meningen en signaalwoorden
- Paragrafen Lezen over signaalwoorden
- Schrijven: mening geven en tekst oefenen
- (werkwoord)spelling herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Basiskennis ook gebruiken bij schrijven
- Onderwerp vaststellen
- Tekstdoel - tekstsoort
- Inleiding, middenstuk en slot
- Hoofdgedachte tekst verwoorden
- Tekstverbanden 10 stuks

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp van een tekst
Je leest oriënterend:
- De titel
- De eerste alinea
- Afbeeldingen
- Tussenkopjes
- Anders gedrukte woorden
- Bron / actueel of niet?
Het onderwerp bestaat uit 1 of enkele woorden!

Geen hele zinnen

Zo kort mogelijk

Slide 4 - Tekstslide

par. 2 en 3 Tekstverbanden en signaalwoorden


Je moet er 10 kennen!


Slide 5 - Tekstslide

chronologisch: vroeger, later, eerst, nadat
opsommend; en, verder, ook nog
tegenstellend: maar, echter, hoewel
toelichtend: bijvoorbeeld, zoals
concluderend: dus, kortom
redengevend: omdat, want, dankzij
oorzakelijk: daardoor, dankzij
doel-middel: opdat, zodat, om te...
vergelijkend: evenals, groter 
samenvattend: kortom, al met al

Slide 6 - Tekstslide

Welk signaalwoord hoort bij een chronologisch verband?
A
als .... dan
B
bijvoorbeeld
C
kortom
D
daarna

Slide 7 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij een toelichtend verband?
A
ook
B
want
C
zoals
D
vervolgens

Slide 8 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij een opsommend verband?
A
daarom
B
maar
C
bovendien
D
tenzij

Slide 9 - Quizvraag

Signaalwoorden voor
doel-middel zijn:
A
vervolgens, daarna, aangezien
B
zodat, om... te, door middel van
C
dus, namelijk, kortom
D
daardoor, want, toch

Slide 10 - Quizvraag

Doel-middel
A
Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
B
Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel.
C
De regels zijn dit jaar een stuk strenger geworden. Ook op de school van mijn zus is dat gebeurd.
D
Popconcerten zijn heel duur geworden, maar de bioscoop of het theater werden nauwelijks duurder.

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn de (4) tekstdoelen?

Slide 12 - Tekstslide

Tekstdoelen en -soorten
Informeren
De schrijver wil dat je iets te weten komt
nieuwsbericht, instructie, studieboek
amuseren
De schrijver wil dat je je vermaakt
sommige columns, strip, roman, rap, mop
overtuigen
De schrijver wil dat je zijn mening overneemt
recensie, betoog, sommige columns, ingezonden brief
activeren
De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen
reclame, campagne, uitnodiging, flyer, affiche

Slide 13 - Tekstslide

Inleiding
- Bestaat meestal uit 1 alinea, soms 2 of 3.
- Onderwerp wordt geïntroduceerd.
- Nieuwsgierig maken.
Middenstuk
- Bestaat meestal uit meerdere alinea's.
- Deelonderwerpen worden toegelicht.
- Let op signaalwoorden/verbanden.

Slot
- Bestaat meestal uit 1 alinea.
- Afronden tekst met conclusie/samenvatting.

Slide 14 - Tekstslide

Zoek antwoord op de vragen bij par. 5
par. 5, blz. 33: Hoofd- en bijzaken
1. Wat zijn hoofdzaken en bijzaken in een tekst?
2. Wat zijn voorkeursplaatsen voor hoofdzaken?
3. Wat is een kernzin van een alinea? Is die er altijd?
4. Hoe kun je een tekst onthouden?
5. Wat is een schema en wat is een samenvatting?
timer
2:00

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn meestal bijzaken in een tekst?
A
kernzinnen
B
signaalwoorden
C
voorbeelden
D
de conclusie

Slide 16 - Quizvraag

Elke alinea heeft een kernzin
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

De hoofdzaak van een alinea staat vaak
A
in de eerste of laatste zin
B
in een voorbeeld
C
in het midden van de alinea
D
in een uitleg

Slide 18 - Quizvraag

Paragraaf 4 lezen
Feiten kun je controleren (is het waar of niet). Je kunt het dus tellen, onderzoeken, bekijken etc.
Een mening of standpunt is wat iemand vindt. Vaak staat ervoor: Ik vind, volgens mij, naar mijn mening...
Argumenten: onderbouwing, uitleg waarom je een standpunt hebt.

Slide 19 - Tekstslide

Het Minkema College heeft twee locaties.
A
waar feit
B
onwaar feit

Slide 20 - Quizvraag

De broodjes in de kantine zijn heerlijk!
A
waar feit
B
onwaar feit
C
mening/standpunt
D
argument

Slide 21 - Quizvraag

Je moet echt 'De tunnel' van Anna Wolz lezen, want dat boek is geweldig!
A
alleen feiten
B
alleen meningen
C
standpunt en argument
D
alleen argument

Slide 22 - Quizvraag

Aan de slag
Wat: Maken Lezen par. 4 Opdracht 1 blz.26
Daarna zoek je verschillende beoordelingen over jouw boek (of een ander boek) (bijv. op 'hebban.nl' of 'ikvindlezennietleuk.nl'). kopieer en plak in een document en markeer het standpunt/mening en de argumenten. Zoek verschillende recensies met verschillende argumenten bij het standpunt!
Tot 13.30 uur, daarna Kahoot Sint


Slide 23 - Tekstslide