Wat is DNA?

DNA
1 / 16
volgende
Slide 1: Woordweb
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

DNA

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Video

Je uiterlijk

Je uiterlijk bestaat uit duizenden eigenschappen. Veel van die eigenschappen zijn erfelijk. Je hebt ze gekregen van je ouders.

Je noemt dit erfelijke eigenschappen.


Alle zichtbare eigenschappen van een organisme, zoals je haarkleur, de vorm van je neus of een tatoeage, noemen we het fenotype. Het fenotype is dus niet alleen erfelijk bepaald.


Slide 3 - Tekstslide

Noem 3 erfelijke eigenschappen en noem 3 niet erfelijke eigenschappen.


Slide 4 - Open vraag

DNA

De eigenschappen die je hebt geërfd van je ouders zitten in al jouw cellen.

In de kern van iedere cel van jouw lichaam liggen chromosomen. Dit zijn lange dunne draden.


De chromosomen bestaan uit DNA. DNA is een stof waarin de informatie voor je erfelijke eigenschappen ligt. Iedere persoon heeft zijn of haar unieke DNA.


De informatie in het DNA noem je het genotype.


Voorbeeld:

Je bent geboren met zwart haar (= genotype) en je hebt je haar later blond geverfd (= fenotype).



    
      
    
   

   
   
   
     
       
         
       
     
   
 

   
   

   
   

   
   

   
  
 

  
  
  
    
    
      
        
        
        
  
    
  
  
        
        
      
    
  
    
    
    
    
    
    
  
 

Slide 5 - Tekstslide

Jouw DNA is uniek. Toch bestaan er mensen die hetzelfde DNA hebben als een ander persoon: eeneiige tweelingen.
Eeneiige tweelingen lijken veel op elkaar, maar toch verschillen ze wel. Hoe kan dit?

Slide 6 - Open vraag

Chromosomen

Chromosomen liggen altijd in paren. Deze twee chromosomen zijn aan elkaar gelijk.

Een mens 23 paren chromosomen liggen in iedere celkern.


Een gen is een stukje van een chromosoom. Elk chromosoom bevat veel genen.


Voorbeeld:

Een cel heeft 2 genen voor oogkleur. De oogkleur is één erfelijke eigenschap. De 2 genen samen bepalen de oogkleur.


Geslachtscellen (eicellen en zaadcellen) bevatten maar de helft van de chromosomen. De chromosomen komen hier niet in paren, maar enkelvoudig voor. Dit zijn de X en Y chromosomen in de afbeelding.


Slide 7 - Tekstslide

Ieder persoon heeft 2 geslachtschromosomen. Deze heb je gekregen van je vader en van je moeder. Je moeder heeft twee X chromosomen (meisje) en je vader heeft een X en een Y chromosoom (jongen).
Leg uit waarom de vader dus eigenlijk bepaald of jij een jongen of een meisje bent geworden?

Slide 8 - Open vraag

Voortplanting

Bij de bevruchting komen er een eicel (van de vrouw) en een zaadcel (van de man) bij elkaar. Deze cellen bevatten ieder 23 enkele chromosomen.

Deze 23 enkele chromosomen vormen samen een cel met 23 chromosomenparen.


Het genotype van een organisme ontstaat bij de bevruchting en veranderd daarna ook niet meer.

Slide 9 - Tekstslide

Nieuwe genotypen

Jouw moeder heeft blond haar en je vader donkerbruin haar.

Bij de bevruchting heeft jouw moeder één gen voor haarkleur doorgegeven en heeft jouw vader één gen voor haarkleur doorgegeven.


In de celkern van jouw cellen zit dus een gen voor blond haar en een gen voor donkerbruin haar.

Waarschijnlijk betekent dit dat jij bruin haar hebt.

Slide 10 - Tekstslide

Erfelijke eigenschappen heb je van je ouders gekregen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van het fenotype?
A
Bruine ogen
B
Oorbellen
C
Humor hebben
D
Tatoeage

Slide 12 - Quizvraag

Het genotype krijg je van één van beide ouders
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Welke volgorde klopt?
Van groot naar klein..
A
Celkern - cel - chromosoom - DNA
B
Cel - celkern - DNA - chromosoom
C
Cel - celkern - chromosoom - DNA
D
DNA - celkern - chromosoom

Slide 14 - Quizvraag

Van ieder chromosoom heb je er twee.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Jouw fenotype blijft je hele leven door veranderen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag