Persoonsvorm: Vragend maken/Meervoud/Tijd veranderen
Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in een zin
Onderwerp: wie of wat + persoonsvorm/ zin veranderen
Lijdend voorwerp: wie of wat + PV + OND
Meewerkend voorwerp: Aan wie (of wat) of voor wie (of wat ) + de rest van de zin? Let op: Moet altijd een mens of dier zijn!
Bijwoordelijke bepaling: Waar? Wanneer? Hoe? Hoeveel? Hoe vaak? Waarheen? Waarom? Waarmee?