In deze les zitten 11 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
timer
5:00
Slide 2 - Tekstslide
Programma:
Lezen
Plannen proefwerk
Schrijven afronden
Klaar: Woorden 3.5
Lesdoelen:
Ik kan een zelfverzonnen verhaal schrijven, waarbij ik nieuwe woorden gebruik uit de paragraaf woordenschat;
Ik begin iedere zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
Slide 3 - Tekstslide
Hoe leer jij voor Nederlands? (geef tips aan je klasgenoten)
Slide 4 - Woordweb
Plannen
2. Plannen
1. Wanneer heb je deze week tijd? Tijdens deze momenten ga je plannen. Leren werkt het beste als je veel herhaalt; leer daarom niet drie dagen achter elkaar maar verspreid dit.
2. Bekijk je leerdoelenkaart, welke onderdelen ken je al heel goed en wat wil je nog meer oefenen. Onder iedere stap staat hoe je dit onderdeel kan leren, deze stapjes ga je inplannen zodat je niks kan vergeten.
3. Kijk je terug in de vorige toetsreflectie, wat was je voornemen? Hoe wilde je deze keer (anders) leren?
1. Noteren
1. Noteer het proefwerk in je planner én markeer het proefwerk.
Door je proefwerk te plannen zie je in één oogopslag wat je moet doen, dit voorkomt dat je wat onderdelen vergeet of niet meer weet hoe je moet leren. Door het proefwerk te markeren wordt je oog hier meteen naar getrokken. Je hersenen worden alert door het kleurtje.
3. Uitvoeren
1. Voer je planning uit, heb je je leerwerk af dan streep je dit door of zet je er een krul achter.
2. Loopt de dag ineens anders en haal je je planning niet, dan plan je het werk opnieuw in voor een andere dag. Onthoud dat je niet twee dagen extra veel gaat leren, maar een nieuwe dag zoekt.
4. Evalueren
1. Evalueer je planning, wat ging goed en wat ging minder goed? Door te evalueren kan je leren, zo gaat plannen steeds beter.
Controleer deze planning daarom met de reflectie van je laatste toets. Wat ben je vorige keer vergeten en wat wil je nu anders doen? Pas hier eventueel je planning op aan.
Slide 5 - Tekstslide
Opdracht:
Schrijf een verzonnen (fictief) dagboek verslag over een spannende gebeurtenis. Gebruik zoveel mogelijk woorden uit woorden 1 en 2 (bijvoorbeeld: extreem, ervaring, griezelig, levensgevaarlijk, moeder, de uitdaging, aarzelen, de dreiging, gespannen, nerveus, je uiterste best doen)
Let ook op: hoofdletters, punten en komma's.
Dagboek verhaal schrijven
Een dagboek is een persoonlijk verslag van wat er op een dag gebeurd is. Een dagboek bestaat uit losse stukjes tekst.
Stap 1: Maak een woordspin om te brainstormen, wat heb jij zogenaamd meegemaakt? Gebruik de 5W en H vragen. Bekijk ook welke woorden uit woorden 1 en 2 je wilt gebruiken.
Stap 2:
Begin met de datum
Stap 3: Stel voor je dat het verhaal echt hebt meegemaakt (schrijf vanuit de ik-vorm) en begin met schrijven. Beschrijf ook wat je ziet (bijvoorbeeld hoge golven) en wat je voelt (bijvoorbeeld ijskoud water)
komma's
Gebruik een komma:
- Tussen opsommingen bijvoorbeeld: ik heb vandaag: Nederlands, wiskunde en gym.
Na woorden zoals: want, maar, omdat, doordat
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht:
Schrijf een verzonnen (fictief) dagboek verslag over een spannende gebeurtenis. Gebruik zoveel mogelijk woorden uit woorden 1 en 2 (bijvoorbeeld: extreem, ervaring, griezelig, levensgevaarlijk, moeder, de uitdaging, aarzelen, de dreiging, gespannen, nerveus, je uiterste best doen)
Let ook op: hoofdletters, punten en komma's.
Lever je verslag in via Magister.
Dagboek verhaal schrijven
Een dagboek is een persoonlijk verslag van wat er op een dag gebeurd is. Een dagboek bestaat uit losse stukjes tekst.
Stap 1: Maak een woordspin om te brainstormen, wat heb jij zogenaamd meegemaakt? Gebruik de 5W en H vragen. Bekijk ook welke woorden uit woorden 1 en 2 je wilt gebruiken.
Stap 3:
Begin met de datum
Stap 3: Stel voor je dat het verhaal echt hebt meegemaakt (schrijf vanuit de ik-vorm) en begin met schrijven. Beschrijf ook wat je ziet (bijvoorbeeld hoge golven) en wat je voelt (bijvoorbeeld ijskoud water)
komma's
Gebruik een komma:
- Tussen opsommingen bijvoorbeeld: ik heb vandaag: Nederlands, wiskunde en gym.
Na woorden zoals: want, maar, omdat, doordat
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe
timer
5:00
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Slide 8 - Tekstslide
Klaar, ga voor extra uitdaging en verwerk signaalwoorden in de tekst
Succescriteria:
Kan jij al achter ieder punt een vinkje plaatsen?
Slide 9 - Tekstslide
Zelfstandig werken Thema 3 3.3 Lezen en 3.5 Woorden
3.3 Lezen
4-8(1)-8(2)-10-11-14-15(1)-15(2)
3.5 Woorden
10-12-17-19
Klaar
Werk verder aan de paragraaf lezen of woorden
Bekijk de dia leerstrategieën en ga de woorden1 en woorden 2 leren.
Slide 10 - Tekstslide
Leerstrategieën
Plan per week minimaal 2 leermomenten (4 leermomenten in totaal)
Oefenen met de betekenis vinden in teksten (T2 vragen)
Woordenschat uitbreiden door woordjes te leren (R vragen)
De robot:
Zoek een tekst op die je nog niet kent (bijvoorbeeld een nieuwsbericht).
Ga vervolgens in een vaste volgorde te werk:
- Markeer een woord dat je niet kent
- Kijk goed naar het woord, is het een samenstelling of kan je de betekenis afleiden?
- Lees eerst de zin verder af, vind je dan de betekenis?
- lees anders de zin ervoor, vind je dan de betekenis?
De kapstok: je verdeelt de begrippen in groepjes woorden die bij elkaar horen. Dat geeft overzicht! Daardoor onthoud je weer beter en sneller
Woordweb:
Kies een woord waarvan je de betekenis nog niet kent. Zet dit woord midden op een vel en bedenk andere woorden die erbij horen
Flitskaartjes:
Maak flitskaartjes van de woorden, voeg ook plaatjes toe