Les 10 2MHB ma 7-11

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Doel van vandaag
- Je kan aan het einde van de les de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf toepassen

- Je weet het verschil tussen de twee voornaamwoorden. 

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Video

Een bezittelijk voornaamwoord..
A
is een werkwoord
B
staat altijd vooraan in de zin
C
zegt iets over bezit
D
staat achter een zelfstandig naamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

Een persoonlijk voornaamwoord..
A
Een naam kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn
B
verwijst vaak naar een persoon
C
zegt iets over bezit
D
staat achter een zelfstandig naamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 32 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 33 - Quizvraag

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 35 - Quizvraag

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 36 - Quizvraag

Opdracht 
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen.
 
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn. 

Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 37 - Tekstslide

Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet
en wat voor spullen erin liggen.
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn.
Maak hierbij gebruik van
bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden.
timer
3:00

Slide 38 - Open vraag

Noem vijf bezittelijke voornaamwoorden.
timer
1:00

Slide 39 - Open vraag

Noem vijf persoonlijke voornaamwoorden.
timer
1:00

Slide 40 - Open vraag

Slide 41 - Tekstslide

Huiswerk
Wanneer: donderdag 10 nov, 4e uur

Wat: Module spelling
Maak opdracht 2, 4, 5, 6, 8, 9, 10 

Slide 42 - Tekstslide