grammatica 5.7

Welkom
Deze les behandel ik grammatica 5.7 

  1. je kent het verschil tussen het woordsoort persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord.

  2. je kunt beide woordsoorten correct gebruiken
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Deze les behandel ik grammatica 5.7 

  1. je kent het verschil tussen het woordsoort persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord.

  2. je kunt beide woordsoorten correct gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

welke woordsoorten ken je tot nu toe?

Slide 2 - Woordweb

Persoonlijk voornaamwoord
Hiermee kun je verwijzen naar een:
- iets in het mv of ev
- iemand in het mv of ev

Ik houd van chocola. Houden jullie ook van chocola?


Slide 3 - Tekstslide

Benoem de woordsoorten
1. Is dat UW koffertje?
2. U bent het nooit met mij eens.
A
1 = bezittelijk 2 = bezittelijk
B
1 = persoonlijk 2 = bezittelijk
C
1 = bezittelijk 2 = persoonlijk
D
1 = persoonlijk 2 = persoonlijk

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Video

pers.vnw
#kan onderwerp zijn
Ik ga samen met hem op reis.
(gl noemt dit onderwerpsvorm)

#geen onderwerp
Ik ga samen met hem op reis.
(gl noemt dit voorwerpsvorm)
TIP:
Een psv kun je vervangen door je eigen naam

bezit.vnw
# geeft een bezit aan
Dit zijn mijn schoenen.

# samen met een zn(vaak ervoor) haar trui

# na voorzetsel.
TIP:
vervangbaar door: zijn/haar

Slide 6 - Tekstslide

Hun/zij
pers.vnw: Ik heb hun dat uitgelegd.
bezit.vnw: Zij hebben hun huis verkocht

Meest voorkomende fout:
Hun hebben dat gekocht/= fout

Zij hebben dat gekocht/= goed

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je "jou" en wanneer "jouw"?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 10 - Quizvraag

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quizvraag

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 13 - Quizvraag

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 14 - Quizvraag

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Noem vijf bezittelijke of persoonlijke voornaamwoorden.

Slide 16 - Open vraag

Hendrik zet …… gegevens op de lijst
A
jou
B
jouw

Slide 17 - Quizvraag

Dat ga ik meteen voor ….. doen!
A
jou
B
jouw

Slide 18 - Quizvraag

Wil je ..... even antwoord geven?
A
mij
B
mijn

Slide 19 - Quizvraag

Opdracht 
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen. 

Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn. 
Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. 
(Ik heb een kast in mijn kamer)

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
H5.7
Maak eerst de instapoefening.
kgt: Opdracht 1 t/m 10
tl: Opdracht 1 t/m 10

Huiswerk voor aankomende dinsdag.

Slide 21 - Tekstslide