H4/V4 - Spelling (overige)

H4/V4 herhaling
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H4/V4 herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdletters

Slide 2 - Tekstslide

Typ je eigen naam (met juist hoofdlettergebruik)

Slide 3 - Open vraag

Typ de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters:
in de herfst waait de wind vaak vanuit het noordwesten, zei de vlaamse islamitische weerman.

Slide 4 - Open vraag

Hoofdletters of kleine letter?
Tweede kerstdag, het christendom, de middeleeuwen, prinsjesdag, het vak duits

Slide 5 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
geluidsgolf

Slide 6 - Open vraag

Meervoud van: bangerik
A
Bangerikken
B
Bangeriken

Slide 7 - Quizvraag

Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's

Slide 8 - Quizvraag

meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen

Slide 9 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 10 - Quizvraag

Meervoud van: knie
A
Knieën
B
Kniën
C
Knieeën

Slide 11 - Quizvraag

Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories

Slide 12 - Quizvraag

Meervoud van dominee is?
A
dominees
B
dominee's

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van kluif?
A
kluifen
B
kluiven
C
kluifs

Slide 14 - Quizvraag

Maak het meervoud van:
politicus
A
politici
B
politicussen

Slide 15 - Quizvraag

Maak het meervoud van:
plumeau
A
plumeau's
B
plumeaus
C
plumeaues

Slide 16 - Quizvraag

Het meervoud van lam is:
A
lama's
B
lammeren
C
lameren

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meervoud?
cadeau
A
cadeau's
B
cadeaus

Slide 18 - Quizvraag

Het meervoud van essay is:
A
essays
B
essay's

Slide 19 - Quizvraag

Tussenklanken in samenstelling

Slide 20 - Tekstslide

Maak een samenstelling van:
zon + schijn

Slide 21 - Open vraag

Maak de samenstelling:
beer + sterk

Slide 22 - Open vraag

Maak een samenstelling van:
staat + schuld

Slide 23 - Open vraag

Maak een samenstelling van
vis + kom

Slide 24 - Open vraag

Maak een samenstelling:
aap + trots

Slide 25 - Open vraag

Waarom schrijf je 'stationschef' met een tussen-s?

Slide 26 - Open vraag

Waarom schrijf je 'gedachtesprong' en niet 'gedachtensprong'?

Slide 27 - Open vraag

Waarom schrijf je 'tarwemeel'?

Slide 28 - Open vraag

Maak de samenstelling:
hier + tegen + over
A
Hiertegen over
B
Hier tegenover
C
Hier tegen over
D
Hiertegenover

Slide 29 - Quizvraag

Maak de samenstelling:
koffie + zetten
A
koffiezetten
B
koffie zetten

Slide 30 - Quizvraag

Verkleinwoorden

Slide 31 - Tekstslide

'pje
'tje
'etje
'kje
'je
boom
cake
moskee
koning
wc
bloem
weg
dans
ketting

Slide 32 - Sleepvraag

Liggend streepje

Slide 33 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een liggend streepje in een woord zoals bij auto-ongeluk?
A
als het woord verkeerd kan worden gelezen
B
als het woord twee klinkers achter elkaar krijgt
C
ik weet het eigenlijk niet meer

Slide 34 - Quizvraag

Hoe schrijf je 'adjunct + directeur'?
A
adjunctdirecteur
B
adjunct directeur
C
adjunct-directeur

Slide 35 - Quizvraag

Hoe schrijf je anti+kraak?
A
anti kraak
B
antikraak
C
anti-kraak

Slide 36 - Quizvraag

Trema

Slide 37 - Tekstslide

Hoe schrijf je 'kopieren'?

Slide 38 - Open vraag

Hoe schrijf je 'gekopieerd'?

Slide 39 - Open vraag

Hoe schrijf je 'patient'?

Slide 40 - Open vraag

Wat is de goede spelling?
A
concïerge
B
conciërge
C
concierge

Slide 41 - Quizvraag

Apostrof

Slide 42 - Tekstslide

Neem onderstaande woorden over en gebruik de apostrof goed.
Adas boek, pcs, A4tje

Slide 43 - Open vraag

Vul in de zin het goede woord in. Gebruik een apostrof als dat nodig is.
(Bente) kleding ziet er altijd duur uit

Slide 44 - Open vraag

Vul in de zin het goede woord in. Gebruik een apostrof als dat nodig is.
Hoeveel (bh) hebben jullie in de kast?

Slide 45 - Open vraag

Vul in de zin het goede woord in. Gebruik een apostrof als dat nodig is.
Thuis hebben we twee (buggy) voor de oppaskinderen van mijn moeder.

Slide 46 - Open vraag

Klemtoonteken en uitspraaktekens

Slide 47 - Tekstslide

Schrijf het woord goed: creme fraiche

Slide 48 - Open vraag

Wat is de goede spelling?
A
provencaals
B
provençaals

Slide 49 - Quizvraag

Getallen

Slide 50 - Tekstslide

Welke getallen moeten in letters?
De opa van 98 ging in 1951 met zijn 3 zoons 10 keer achter elkaar in de 8-baan.
A
98, 1951, 3, 10, 8
B
1951, 3, 10, 8
C
98, 3, 10, 8
D
3, 10, 8

Slide 51 - Quizvraag

Sommige(n)?

Slide 52 - Tekstslide

Ik heb slechte herinneringen aan mijn examenklas. In die klas kregen (enkelen) een voorkeursbehandeling.
A
enkelen
B
enkele

Slide 53 - Quizvraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: Hij kan met bijna al zijn klasgenoten opschieten, maar aan sommigen heeft hij een hekel.
2: Geluk is heel persoonlijk. Sommigen zijn met weinig tevreden.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 54 - Quizvraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: De mannen werden beiden onderscheiden.
2: Ik heb de twee foto's bekeken. Beide zijn prachtig geworden.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 55 - Quizvraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: De verdachten moesten alle in de cel.
2: Er stonden vijf honden aan het hek; alle blaften vervaarlijk.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 56 - Quizvraag