VT ouderen MV les 4- CVA en TIA (VVT verdieping, 1e jaar)

Week 4: ziekten van het zenuwstelsel 
CVA
TIA 



LOEP VT ouderen 
leerjaar 1, periode 3
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Week 4: ziekten van het zenuwstelsel 
CVA
TIA 



LOEP VT ouderen 
leerjaar 1, periode 3

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdleerdoel

1. De student beschrijft de ligging, bouw, functie en werking van het zenuwstelsel. 
2. De student beschrijft de oorzaken, de gevolgen, de symptomen en de behandelingen van ziekten van 
het zenuwstelsel, in het specifiek van: 
o CVA 
o TIA

Slide 2 - Tekstslide

Sub-leerdoelen
De student: 
 
3.   Geeft aan waarvoor de afkorting CVA staat en wat dit betekent. 
4. Beschrijft wat er bij een CVA in de hersenen gebeurt . 
5. Benoemt de andere benamingen voor CVA. 
6. Geeft aan wat het verschil is tussen een hersenbloeding en een herseninfarct en hierbij de verschillende oorzaken benoemen. 
7. Geeft aan welke vorm van beroerte het meest voor komt. 
8. Geeft aan hoe je een CVA kunt herkennen. 
9. Legt uit wat de FAST test is en waar deze voor staat. 
10. Benoemt minimaal 5 risicofactoren voor een CVA. 
11. Benoemt vier onderzoeken die worden gedaan om te onderzoeken of er sprake is van een beroerte en legt uit wat er wordt onderzocht. 
12. Legt uit dat de problemen die ontstaan bij een beroerte afhankelijk zijn van de plaats (locatie) waar de beroerte optreedt. 
13. Geeft voorbeelden van welke hersengebieden aangedaan kunnen zijn bij een CVA, en welke daaruit volgende problemen kenmerkend zijn voor die verschillende hersengebieden. 

Slide 3 - Tekstslide

Sub-leerdoelen
De student: 
 
14.   Benoemt minimaal 6 mogelijke symptomen van een CVA in de acute fase. 
15.   Benoemt zes verschillende lichamelijke gevolgen en legt uit hoe die kunnen  voorkomen na een beroerte. (verlamming, beperkte mobiliteit,  gevoelsstoornissen, eetproblemen, vermoeidheid, hemianopsie). 
16.  Benoemt zes verschillende cognitieve gevolgen en legt uit hoe die kunnen  voorkomen na een beroerte. (apraxie, afasie, concentratiestoornissen, oriëntatie  en geheugenstoornissen, emotionele problemen, gedragsproblemen) 
17.  Legt uit waar de behandeling uit bestaat bij de acute fase van een beroerte. 
18.  Legt uit waar de behandeling uit bestaat bij de latere fase. (revalidatie en  prevalentie) 
19.  Legt uit waar de revalidatie na een beroerte uit bestaat. 
20.  Legt uit waar de prevalentie na een beroerte uit bestaat. 
21.  Benoemt minimaal 2 complicaties van een CVA. 
22. Geeft aan wat een TIA is. 
23. Legt uit wat de oorzaak is van een TIA. 
24. Legt uit waarom na een TIA de kans op een CVA groot is. 
25. Benoemt de therapie van een TIA. 

Slide 4 - Tekstslide


Herhaling van de stof over het zenuwstelsel: 

Slide 5 - Tekstslide

De hersenen en het ruggenmerg behoren tot het ….. ?
A
perifere zenuwstelsel
B
centrale zenuwstelsel

Slide 6 - Quizvraag

Sleepvraag benaming

1
2
3
4
5
6
7
8
Frontale kwab
cerebrum
parietale kwab 
occipitale kwab
Temporale kwab
cerebellum/kleine hersenen
hersenstam
begin van ruggenmerg

Slide 7 - Sleepvraag

Sleepvraag functie hersenen
1
2
3
4
5
6
7
8
motorische functies
verwerking sensorische informatie
verwerking visuele informatie
Gehoor en evenwicht
sensorische en motorische zenuwen van hoofd/hals gebied
regeling vitale functies
coordinatie en bijsturing motoriek

Slide 8 - Sleepvraag

De richting van de impulsgeleiding
in een zenuwcel loopt altijd van
dendriet naar synapsspleet.
Nooit andersom.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

In welke richting loopt de impuls in een motorische zenuwcel?
A
Van de motorische schors in de hersenen, via de hersenstam naar het doelorgaan
B
Van de spieren in het lichaam, via het ruggenmerg naar de grote hersenen.

Slide 10 - Quizvraag

wat is hier te zien? 

Slide 11 - Tekstslide

Nog vragen over de basiskennis van het zenuwstelsel? 

Slide 12 - Tekstslide

Het verschil tussen hersenbloeding, herseninfarct en een TIA? 
- ontstaan? 
- hoe maak je onderscheid? 

Slide 13 - Tekstslide

Welke risicofactor draagt NIET bij aan een CVA?
A
longafwijkingen
B
roken
C
ouderdom
D
diabetes

Slide 14 - Quizvraag

Schade in de hersenen en symptomen

Slide 15 - Tekstslide

Verlamming: Paralyse is de benaming van een gedeeltelijke verlamming.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Hemianopsie: dit is een visusstoornis waarbij de linker of de rechter van je beeld weg is.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Een voorbeeld van een coördinatiestoornis bij een CVA/TIA is: slikstoornissen
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Welke van deze symptomen is NIET typisch voor een CVA/TIA?
A
hoofdpijn
B
verlamming
C
evenwichtsstoornis
D
misselijkheid

Slide 19 - Quizvraag

Symptomen die optreden bij een beroerte in het voorste deel van de grote hersenen.
A
krachtsverlies in beide benen
B
krachtsverlies in beide benen en gedragsstoornissen.
C
krachtsverlies in 1 been en visusstoornissen.
D
krachtsverlies aan 1 been en gedragsstoornissen

Slide 20 - Quizvraag

Symptomen die optreden bij een beroerte in de kleine hersenen
A
stoornis in evenwicht, gehoor, motoriek en sensorische waarneming.
B
Stoornis in evenwicht, fijne motoriek, en onhandige en schokkerige bewegingen.
C
stoornis in evenwicht, onhandige schokkerige bewegingen en visusstoornissen.
D
stoornis in gedrag, evenwicht, gehoor en sensorische waarneming.

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

cognitieve problemen
bij CVA

Slide 23 - Woordweb

vragen over ontstaan en symptomen bij CVA en TIA? 

Slide 24 - Tekstslide

vaststellen CVA/TIA
oorzaken CVA/TIA opsporen
Diagnostiek en behandeling
anamnese
lichamelijk onderzoek
hersenscan (= CT scan) 
bloedonderzoek
ECG
echo van de halsslagaderen

Slide 25 - Sleepvraag

Acute behandeling van een hersenbloeding is het geven van bloedverdunners.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Acute behandeling van een herseninfarct is:
A
bloedverdunners
B
drainage via een drain door de schedel.
C
propje wegduwen via bloedvat
D
operatie

Slide 27 - Quizvraag

latere behandeling van een CVA bestaat uit revalidatie. Wat past hierbij?
A
mobiliteit en conditie training (fysiotherapeut)
B
hulpmiddelen voor blijvende uitval (ergotherapeut)
C
spraak en slikstoornissen (logopedist)
D
cognitieve problemen en depressie (psycholoog)

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn de 3 meest voorkomende complicaties na een CVA? 

Slide 29 - Tekstslide

Zijn er nog vragen over de diagnostiek, behandeling en complicaties van CVA/TIA? 

Slide 30 - Tekstslide

Voor volgende week: 

Over: hypertensie, acuut coronair syndroom, stabiele angina pectoris, Ventrikel hypertrofie, decompensatio cordis. 

Xpert Anatomie &fysiologie - circulatiestelsel

Xpert Pathologie - acuut coronair syndroom

Xpert Pathologie - hartfalen

Xpert Pathologie - hypertensie. 

Slide 31 - Tekstslide