EXTREME SPORTS - LESSON 1

• Engels
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Extreme sports 

Leerdoelen

Aan het einde van de les:

• kan ik 10 extreme sporten benoemen in het Engels
• Weet ik meer over extreme sporten en waar ik ze kan doen. 

Leerdoelgericht werken: 

Voor iedere leerling is duidelijk waar er aan gewerkt gaat worden. Docenten geven vanuit deze leerdoelen vorm aan

de inhoud van hun lessen. Om dit voor leerlingen behapbaar te houden wordt alleen het hoognodige aangeboden. Iedere les worden de beoogde leerdoelen kenbaar gemaakt en

worden onderwijsactiviteiten ingezet die moeten leiden tot het beoogde leerdoel. Hierbij wordt gericht ingezet op succeservaringen. Leerdoelen worden vanuit hoge positieve verwachtingen van alle leerlingen geformuleerd en zetten in op succeservaringen. 

Extreme sports

00:49

In welke landen kun je deze sport beoefenen?

1. Nederland
2. Noorwegen
3. Italië
4. Duitsland

01:22

Zou je dit durven?

Ja

Nee

Misschien

01:56

How fast do you go with this sport?

1. 80 miles=128 km p/u
2. 40 miles=64 km p/u
3. 60 miles = 96 km p/u
4. 100 miles= 160 km p/u

02:30

Hoeveel tijd doe je er over om van 500 feet (152 m) naar beneden te komen? (Getal met eenheid uitgeschreven, bv. 9 seconden)

02:30

How deep is the hole these athletes are jumping into?

1. 1200 feet=365 meter
2. 2400 feet= 731 meter
3. 600 feet=182 meter
4. 300 feet= 91 meter

03:03

Sinds wanneer wordt er van grote hoogte gesprongen?
Geef antwoord in het Engels

1. October 12, 2012
2. 12 october, 2012
3. october 12, 2012
4. 12 October, 2012

04:50

Hoe kom je op de skipiste terecht?

1. Lopend
2. Met een helikopter
3. Met een gondellift
4. Met een stoeltjeslift.

Lezen & Maken

Words 6.1 page 95

Maken opdracht 8 en 9 page 97

verleden tijd  'to be'

Leerdoel: ik kan het werkwoord 'to be' in de verleden tijd gebruiken

let op het verschil: where = waar en were = waren ( verleden tijd van zijn)

Past Simple of to be

• Present simple to be = am / is / are
• Past simple to be = was / were

• Past Simple > Iets is in het verleden gebeurd en is nu afgelopen. 

Past Simple of to be (2)

• I - was
• you - were
• He/she/it - was
• We/you/they - were

I

He/She/It

You

We

They

was

Were

The boys ___ gaming.

1. was
2. were

She ... the best singer ever.

1. was
2. were

You ... watching a movie last night.

1. was
2. were

The children .... very happy to meet him.

1. was
2. were

The girl ... in her room the whole time.

1. was
2. were

on the next slides

fill in: was or were 

He ______ always very nice to me.

We _________tired when we arrived

They ________ on the bus when I called

It ________ cold yesterday

Maken 

Blz. 98

opdracht 10