Werkwoordspelling verleden tijd

W
E
L
K
O
M


OP 3
Week 5
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

W
E
L
K
O
M


OP 3
Week 5

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Korte terugblik op vorige les
- Opwarmertje
- Lesdoelen
- Instructie
- Kahoot!
- Zelfstandig werken



Slide 2 - Tekstslide

Korte terugblik op de vorige les!

Vul in: wat weet je nog over de regels om de persoonsvorm in tegenwoordige tijd (t.t.) goed te kunnen vervoegen?

Slide 3 - Open vraag

Terugblik vorige les
Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordspelling t.t.

Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat, zijn er maar drie mogelijkheden, namelijk:

stam - ik schrijf
stam + t - jij schrijft*
hele werkwoord - wij schrijven

Slide 5 - Tekstslide

                                             #Taalvoutjes
Kijk goed naar de geschreven tekst op het bord.

Wat valt je op?

Slide 6 - Tekstslide

Wat viel je op aan de geschreven tekst
op het bord?

Slide 7 - Woordweb

Lesdoelen
Wat kan je straks?

- De persoonsvorm in de verleden tijd juist schrijven
- 't kopschip juist gebruiken bij twijfel.

Slide 8 - Tekstslide


- zwak  -


- sterk  -
Persoonsvorm verleden tijd 

Slide 9 - Tekstslide

Waar sta jij? Hoeveel denk jij er goed te hebben?
Vervoeg de werkwoorden in de verleden tijd (5 minuten)
1. De baas ________ de omzet van de bar op duizend euro (begroten).
2. De bazin _________ de paden tussen de tafeltjes vanwege de corona crisis (verbreden).
3. Ik _______ mijn collega niet toen zij al die uien moest snipperen (benijden).
4. Alexander _______ bij het zien van het appetijtelijke dessert (kwijlen).
5. Ik ________ het vlees met geurige kruiden en specerijen (aromatiseren).
6. Hij _________ de taartvorm dit keer veel te dik! (bekleden)
7. Zij _______ de soep met bakmeel in plaats van maïzena (binden).
8. De uitzendkracht ________ het ijs met flair en enthousiasme (flamberen).
9. _______  jij gisteren al die uien in je eentje? (pellen)

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden
De baas begrootte de omzet van de bar op duizend euro.
De bazin verbreedde de paden tussen de tafeltjes vanwege de corona crisis.
Ik benijdde mijn collega niet toen zij al die uien moest snipperen. 
Alexander kwijlde bij het zien van het appetijtelijke dessert.
Ik aromatiseerde het vlees met geurige kruiden en specerijen.
Hij bekleedde de taartvorm dit keer veel te dik!
Zij bond de soep met bakmeel in plaats van maïzena.
De uitzendkracht flambeerde het ijs met flair en enthousiasme. 
Pelde jij gisteren al die uien in je eentje? 

Slide 11 - Tekstslide

Instructie 
Persoonsvorm verleden tijd (PVVT)
Hoe zat het ook alweer?

Een werkwoord in de verleden tijd (v.t.) krijgt NOOIT -dt.​



                                                                                


Zwakke werkwoorden:
- 't Kofschip 
Sterke werkwoorden:
- veranderen van klank (zwem-zwom)

Slide 12 - Tekstslide

Kahoot!
https://create.kahoot.it/details/24edf92b-1cd8-4c8a-8e86-02057f6fa136

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werken

Slide 14 - Tekstslide

Bedankt voor vandaag!
Tot volgende week...

Slide 15 - Tekstslide