algemene spellingstest van de Taaltelefoon

Algemene spellingstest
1 / 66
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 66 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Algemene spellingstest

Slide 1 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
De vermelde prijzen
B
De vermeldde prijzen

Slide 2 - Quizvraag

de vermelde prijzen
 met een enkele -d- zoals in de milde prijzen, niet zoals de persoonsvorm in hij vermeldde de prijzen

Slide 3 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
collegatje
B
collega'tje
C
collegaatje

Slide 4 - Quizvraag

collegaatje
In verkleinwoorden op -tje schrijven we het klinkerteken dubbel als het grondwoord (collega) eindigt op een lange klinker die met één teken wordt geschreven.

Slide 5 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
Ceasarsalade
B
ceasarsalade

Slide 6 - Quizvraag

caesarsalade
 Het gaat om een soortnaam voor een soort salade. Vergelijkbare soortnamen zijn dieselmotor en steinerschool.

Slide 7 - Tekstslide

Welke spelling is correctvoor een ‘manager die verantwoordelijk is voor sociale media’?
A
sociale mediamanager
B
sociale media manager
C
socialemediamanager

Slide 8 - Quizvraag

socialemediamanager
geen 'mediamanager die sociaal is', maar 'een manager voor sociale media'. Een koppelteken is mogelijk om de leesbaarheid te vergroten: socialemedia-manager of sociale-mediamanager

Slide 9 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
groentetaart
B
groententaart

Slide 10 - Quizvraag

groentetaart
Groente heeft een meervoud op -en én op -es. In dat geval schrijven we -e-.

Slide 11 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
electronisch
B
elektronisch

Slide 12 - Quizvraag

elektronisch
Het woorddeel elek- in woorden die verwant zijn met elektriciteit, schrijven we met k: elektrisch, elektrocutie, elektronica enzovoort.

Slide 13 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
Thierry heeft het trainingsschema gedownload.
B
Thierry heeft het trainingsschema gedownloaded.
C
allebei goed

Slide 14 - Quizvraag

gedownload
Engelse werkwoorden worden vervoegd zoals regelmatige Nederlandse werkwoorden: we nemen de stam en voegen er de voorvoegsels en uitgangen aan toe: ge + download + d. In dit geval laten we de slot-d weg, omdat aan het einde van een Nederlands woord nooit twee keer dezelfde medeklinker staat (vergelijk met gezet, niet gezett).

Slide 15 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
fobieën
B
fobiën
C
allebei goed

Slide 16 - Quizvraag

fobieën
We schrijven -ieën als de ie in het meervoud beklemtoond is en -iën als de ie onbeklemtoond is.

Slide 17 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
laboervaring
B
labo-ervaring
C
laboërvaring

Slide 18 - Quizvraag

labo-ervaring
 De klinkerbotsing (o+e) lossen we in een samenstelling op met een koppelteken.

Slide 19 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
zeshonderdzesenzestig
B
zeshonderd zesenzestig
C
zeshonderd zes en zestig

Slide 20 - Quizvraag

zeshonderdzesenzestig
Telwoorden tot aan het woord duizend schrijven we aaneen.

Slide 21 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
We liepen nog even langs de wijnboer om chardonnay te kopen.
B
We liepen nog even langs de wijnboer om Chardonnay te kopen.

Slide 22 - Quizvraag

chardonnay
Het gaat om een soortnaam voor een soort witte wijn. Vergelijkbare soortnamen zijn bordeaux en camembert.

Slide 23 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
Thomas’s appartement
B
Thomas’ appartement
C
Thomas appartement

Slide 24 - Quizvraag

Thomas' appartement
Als het grondwoord op een medeklinker eindigt, schrijven we de bezits-s eraan vast. Maar als dat grondwoord eindigt op een s, laten we de bezits-s weg en schrijven we een apostrof.

Slide 25 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
Tijdens het suikerfeest worden er veel zoete lekkernijen gegeten.
B
Tijdens het Suikerfeest worden er veel zoete lekkernijen gegeten.

Slide 26 - Quizvraag

Suikerfeest
Officiële namen van feestdagen schrijven we met een hoofdletter.

Slide 27 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 28 - Quizvraag

pannenkoek
Pan heeft alleen een meervoud op -en. In dat geval schrijven we de tussenklank als -en-.

Slide 29 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
productieprocede
B
productieprocedé
C
productieprocedé

Slide 30 - Quizvraag

productieprocedé
In ingeburgerde Franse leenwoorden schrijven we alleen uitspraaktekens als die nodig zijn voor de uitspraak in het Nederlands. In procedé is het teken op de laatste e nodig voor de uitspraak. Op de voorlaatste e is zo'n teken niet nodig.

Slide 31 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
Meld je aan voor het toernooi?
B
Meldt je aan voor het toernooi?

Slide 32 - Quizvraag

Meld je aan
Vergelijk zich aanmelden met een werkwoord waarvan de stam niet op een -d of -t eindigt – bijvoorbeeld zich inschrijven – en spel het op dezelfde manier (Schrijf je in voor het toernooi)

Slide 33 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
ten minste
B
ltenminste

Slide 34 - Quizvraag

ten minste 10.000 stappen
Ten minste heeft de letterlijke betekenis 'minstens'. Tenminste heeft de afgeleide betekenis 'althans'.

Slide 35 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
brij
B
brei

Slide 36 - Quizvraag

een dikke brij
De spelling van woorden met ei en ij hangt af van hun uitspraak in het verleden. Vroeger neigde de ei meer naar [ee] en de ij meer naar [ie]. Dat verschil is nu niet meer te horen, maar het is wel nog zichtbaar in de spelling.

Slide 37 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
slimmerikken
B
slimmeriken

Slide 38 - Quizvraag

slimmeriken
De combinatie ik in slimmerik wordt uitgesproken met een verzwakte /i/ zoals in perzik. Als er op die combinatie nog een klinker volgt, schrijven we de medeklinker met een enkel teken.

Slide 39 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
Roberto heeft het terrein afgegrenst.
B
Roberto heeft het terrein afgegrensd

Slide 40 - Quizvraag

afgegrensd
We voegen in het voltooid deelwoord de uitgang -d toe als de verleden tijd eindigt op -de(n) (het terrein dat hij afgrensde).

Slide 41 - Tekstslide

2.1 Werkwoordspelling
Bekijk volgend filmpje en noteer algemene hulpregels waardoor je dt-fouten vermijdt.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

2.1 Werkwoordspelling
  • Vervang werkwoorden waarvan de stam eindigt op "t" of "d" door een werkwoord zonder "t" of "d" in de stam:
    Hij speelT => Hij antwoord(t) 
  • Kijk voor de vorming van  het voltooid deelwoord naar de verleden tijd:
    Hij antwoordde => geantwoorD

Slide 44 - Tekstslide

2.2.2 De tegenwoordige tijd
  • Ik + STAM                                                                 ik vind
  • Jij + STAM + T                                                         jij vindt
  • MAAR: inversie:   STAM + jij                              vind jij/je
  • Hij/zij + STAM + T                                                  zij vindt
  • Wij + infinitief                                                         wij vinden
  • jullie + infinitief                                                     jullie vinden
  • Zij + infinitief                                                          zij vinden

Slide 45 - Tekstslide

2.2.2 De verleden tijd
  • Zwakke werkwoorden    => STAM + de uitgang  -DE of -TE
    Laatste klank van de stam van 't kofschip => -te
               vergroot => hij vergrootte/ zij vergrootten
    Laatste klank van de stam niet van 't kofschip => -de

               antwoord => zij antwoordde/ wij antwoordden
  • Sterke werkwoorden: de klinker verandert bij de v.t. en het voltooid deelwoord eindigt op -en: lopen, liep, gelopen

Slide 46 - Tekstslide

2.2.2 De verleden tijd
  • onregelmatige en afwijkende ww: zie cursus
  • soms gedeeltelijk zwak en gedeeltelijk sterk:
    bakken, bakte, gebakken

Slide 47 - Tekstslide

2.2.2 Het voltooid deelwoord
  • Sterke werkwoorden met - de(n) in de verleden tijd:
    => uitgang -d             
    geantwoord
  • Sterke werkwoorden met - te(n) in de verleden tijd:

    => uitgang -t 
                gekust

Slide 48 - Tekstslide

2.2.2 Het onvoltooid deelwoord
  • Infintief + uitgang d:
    antwoordend                 lopend                     kussend

Slide 49 - Tekstslide

2.2.4 Werkwoorden van Engelse afkomst
  1. Werkwoord zonder "-en" eindigt op een klinker
                           O.V.T.: -de         VD: -d
    bingoën - hij bingode - hij heeft gebingood
  2. Werkwoord zonder "-en" eindigt op een medeklinker
               
     O.V.T.: -de/-te         VD: -d/-t
         => regels kofschip
    faxen - hij faxte - hij heeft gefaxt

Slide 50 - Tekstslide

2.2.4 Werkwoorden van Engelse afkomst
3. Werkwoord zonder "-en" eindigt op een doffe -e
a) Algemene regel: de doffe -e blijft
            bv. barbecueën        hij barbecuet      hij heeft gebarbecued
b) In combinatie met o-klank: de doffe -e verdwijnt
            bv. scoren       hij scoort      hij heeft gescoord
c) Als de uitspraak in gevaar komt, dan blijft de doffe -e: 
            bv. racen       hij racet     hij heeft geracet

Slide 51 - Tekstslide

2.2.4 Werkwoorden van Engelse afkomst
4. Werkwoord zonder 'en' eindigt op een dubbele medeklinker
a) Wordt de voorgaande klinker op zijn Nederlands uitgesproken
=> je houdt 1 medeklinker
            bv. crossen      hij crost         hij heeft gecrost
b) Wordt de voorgaande klinker op zijn Engels uitgesproken
=> je houdt beide medeklinker
s
            bv. baseballen     hij baseballt        hij heeft gebaseballt

Slide 52 - Tekstslide

Oefening 2
Neem je gsm erbij...

Slide 53 - Tekstslide

1. De leerlingen ... naar de refter
A
racten
B
raceten
C
raceden

Slide 54 - Quizvraag

2. De tantes... vroeger de hele nacht door.
A
bridgten
B
bridgden
C
bridgeten
D
bridgeden

Slide 55 - Quizvraag

3. Ik heb nog nooit van mijn leven...
A
gebaseballt
B
gebaseballd
C
gebasebalt
D
gebasebald

Slide 56 - Quizvraag

4. Verheyen ... de bal
A
paste
B
passte
C
pasde
D
passde

Slide 57 - Quizvraag

4. en werd onmiddellijk daarna nog.
A
getackelt
B
getackeld
C
getackeled
D
getackelet

Slide 58 - Quizvraag

5. De secretaresse... en...
A
updatete en deletete
B
update en delete
C
updade en delede

Slide 59 - Quizvraag

Dictee
Puntentelling:
-dt-fout: -1
-andere spellinsfout: -0,5

Slide 60 - Tekstslide

Dictee
  • Hij heeft het document geüpdatet en daarna printte hij het.
  • Er worden steeds meer GAS-boetes uitgedeeld wat het veiligheidsgevoel van ouderen bevordert.
  • Mijn overleden grootouders fonduden graag op hun verwarmde terras.
  • Als je nu niet luistert, overschrijd je mijn regels.
  • De lakei antwoordde dat hij graag bridgede/bridgete.

Slide 61 - Tekstslide

Dictee
  • Wie het snelst antwoordt, wordt aanvaard in onze groep.
  • Het is toch ongelooflijk dat hij haar de huid vol scheldt?
  • We besloten om in het hotel te overnachten.
  • De aangetroffen dieren waren duidelijk verwaarloosd.
  • We brandden toen van nieuwsgierigheid, maar ze wilde de verrassing niet verklappen.

Slide 62 - Tekstslide

2.2 Hoofdletters

Slide 63 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
  • eigennamen: Jommeke, Knesselare, Chiro Vanoes
  • streken en inwoners: West-Vlaanderen, het Zuiden, Fransen, Romeinen
  • samenstelling met een persoonsnaam: Shakespearedrama, One Directionplaat
  • feestdagen, historische gebeurtenissen: de Franse Revolutie, Kerstmis
  • ...

Zie woordenlijst.org
GEEN HOOFDLETTERS
  • windstreken met kleine letter: het noorden
  • soortnaam waarbij we niet meer aan de plaats van herkomst denken, maar aan de kenmerken: een fles bordeaux (wijn)
  • afleidingen van persoonsnamen: freudiaans
  • historische periodes, indelingen in tijd: middeleeuwen, juni
  • benamingen van stromingen en overtuigingen: protestantisme
  • ...

Slide 64 - Tekstslide

2.3 Tussen-n
Tussen-n als het woord aan de volgende voorwaarden voldoet:
  • samenstellingen
  • linkerdeel is zelfstandig naamwoord
  • linkerdeel heeft een meervoud op (e)n

Slide 65 - Tekstslide

2.3 Tussen-n
Uitzonderingen:
- samenstelling is versteend
(elleboog, bruidegom)
- linkerlid is in de gegeven context uniek
(zonnebril, Koninginnedag)
- linkerlid is een versterkend woordje, geheel is adjectief
(beregoed, reuzeleuk)

Slide 66 - Tekstslide