Week 1 Les 2 MYP-2 periode 1 23-24

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom MYP2 Nederlands
Language & Literature Nederlands

Twee dingen: 
1. je leert over taal & literatuur in het algemeen (fictie, stijl, structuur etc. )
2. je leert je Nederlands te verbeteren op het gebied van lezen, schrijven, spreken en luisteren. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
Language & Literature Nederlands
2 * 2 uur, weer van mevrouw van de Wetering en van mevrouw Willemse.
Elke week Numo: dat moet je thuis doen, het huiswerk daarvoor zal in Magister staan. 
Elke periode lees je een leesboek. 
Start met module/unit 1. 

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen uit deze les
Key Concept = 
schoonheid
Related Concepts = 
doel 
structuur 
stijl
Global Concept = Persoonlijke en culturele expressie

Slide 4 - Tekstslide

Module 1 - MYP2 
Statement of inquiry 

When beauty is created with style, purpose, and structure the reflection of reality may be enhanced.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen unit 1


Leren, inzien en herkennen dat er schoonheid gevonden kan worden in de realiteit doordat een schrijver een bepaalde invalshoek (doel), stijl of structuur toepast. 
  

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je nog over fictie en non fictie van de vorige les?

Slide 7 - Woordweb

Leerdoelen 
Je leert hoe je een stijl kunt omschrijven

Je weet welke elementen een schrijfstijl bepalen
Je kunt stijlkenmerken herkennen in een fragment
Je kunt die stijl ook omschrijven
Je kunt een tekst schrijven in verschillende schrijfstijlen

Slide 8 - Tekstslide

Over stijl
Over stijl
Over stijl
Over stijl
Over stijl
Over stijl
Over stijl

Slide 9 - Tekstslide

Hoe zou je jouw persoonlijke kledingstijl omschrijven?

Slide 10 - Woordweb

Lezen

Slide 11 - Tekstslide

Wat is je opgevallen aan de stijl van het verhaal dat je gisteren hebt gelezen?

Slide 12 - Open vraag

Maken deze kenmerken het verhaal ook mooier?

Slide 13 - Open vraag

Schrijfstijl
In literatuur gaat het niet alleen om wat je schrijft (inhoud), maar ook om hoe je het schrijft (stijl). 


Er kwam een man binnen die struikelde en bijna viel.
Dit is wát er gebeurd, maar hoe kan je dat opschrijven?

Slide 14 - Tekstslide

Korte of lange zinnen?
(1) De man doet de deur achter zich dicht en struikelt dan over een zich daar op de grond bevindend voorwerp of over zijn eigen benen, dat heb ik niet kunnen vaststellen. (2) Hij begint te vallen, maar als zijn lichaam al met een hoek van 45 graden in de lucht hangt weet hij het horizontale neerpletteren te voorkomen door snel een stap naar voren te doen. (3) En hier begint zijn bewonderenswaardige reis, want die stap verhindert wel zijn val maar herstelt niet zijn evenwicht. (4) Om in die hoek van 45 graden te blijven dient hij steeds snellere stappen te doen. 

Slide 15 - Tekstslide

Veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden?
Moeilijke of makkelijke woorden?
De man doet de deur achter zich dicht en struikelt dan over een zich daar op de grond bevindend voorwerp of over zijn eigen benen, dat heb ik niet kunnen vaststellen. Hij begint te vallen, maar als zijn lichaam al met een hoek van 45 graden in de lucht hangt weet hij het horizontale neerpletteren te voorkomen door snel een stap naar voren te doen. En hier begint zijn bewonderenswaardige reis, want die stap verhindert wel zijn val maar herstelt niet zijn evenwicht. Om in die hoek van 45 graden te blijven dient hij steeds snellere stappen te doen. 


Slide 16 - Tekstslide

Kenmerken van schrijfstijl
  • zinsbouw (kort of lang)
  • woordkeuze (veel woorden, moeilijke, makkelijke woorden, ouderwetse woorden, nieuwe woorden
  • beeldspraak (veel, weinig, ingewikkeld?)
  • ruimtebeschrijving (beeldend, uitvoerig?)
  • dialoog (levendig of juist niet)

Soms is deze schrijfstijl kenmerkend voor het hele oeuvre van een auteur, soms van een specifiek werk.

Slide 17 - Tekstslide

Aan de stijl.. 
...herken je de schrijver (spreker), en de tekstvorm (boodschap), maar ook waar de schrijver van houdt, waar hij vandaan komt. In je taalgebruik zijn allerlei eigenaardigheden verborgen, stopwoordjes oid, waar je je weinig van bewust bent.

Het woord stijl komt van het woord stilus = pen. Je kunt ook een gedragsstijl hebben of een stijl van kleden.

Slide 18 - Tekstslide

Vraag
Er zijn verschillende manieren om een vraag te stellen. En hoe je de vraag stelt verandert de hele boodschap. 
"Wil je een kopje thee?"  

Slide 19 - Tekstslide

Hoe vraag jij aan een vriend om vanavond af te spreken?
Probeer zo precies mogelijk de woorden, die jij daarvoor gebruikt te noteren.

Slide 20 - Woordweb

Kortom:
In literatuur gaat het niet alleen om wat je schrijft, maar ook om hoe je iets schrijft. Dat is stijl.

Slide 21 - Tekstslide

Stijl is bepalend
In kunst is alles al wel verbeeld. Ieder verhaal is al verteld. Ieder liedje al geschreven. Er is niets nieuws. Al honderden jaren lang. en toch is er steeds nieuwe kunst...

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 

Slide 24 - Tekstslide

Stijl is subjectief
opdracht 4.
Wat betekent dat?

Slide 25 - Tekstslide

voorlezen
Het smelt
Lize Spit

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Wat zijn volgens jou 'de witte bergen'?

Slide 29 - Woordweb

Lize Spit is Vlaams. Aan welke woorden, uitdrukkingen kun je dat zien?

Slide 30 - Open vraag

Stijl in literatuur

Slide 31 - Tekstslide

Woordgebruik:
  • veel/ weinig bijvoeglijke naamwoorden
  • ouderwetse of moderne woorden
  • formele of informele woorden
  • eenvoudige of moeilijke woorden
  • algemene of specifieke woorden
  • statische of dynamische woorden
  • veel of weinig variatie in woordgebruik
  • gebruik van verkleinwoorden



zinsniveau
  • veel korte of juist veel lange zinnen
  • veel of weinig bijzinnen of beknopte bijzinnen
  • variatie in zinsvolgorde
  • gebruik van beeldspraak
  • gebruik van stijlfiguren
  • passieve of actieve zinnen


Slide 32 - Tekstslide

Opdracht
Lees de tekstfragmenten in het rood van Thomas Oldeheuvelt en Thomas Rosenboom. 

Slide 33 - Tekstslide

Er kraakte een trede. Haar blik is vastgepind op het stuk van het voorportaal dat ze om de steunmuur kan zien. Het is leeg, maar het trapgat ziet ze niet. Ze kijkt bliksemsnel over haar schouder, alsof ze verwacht iemand achter haar te betrappen. Er is niemand. Die vrouw. Dat gezicht. Waarom keek het haar aan met zoveel haat?


Thomas Olde Heuvelt
De volgende ochtend dan werden wij kinderen van de aanstaande verhuizing op de hoogte gesteld. Vader belastte zich ermee, neerknielend om in het gezicht van de kleinen zijn vreugd weerspiegeld te zien. Afgemat van zorg en zonde, bevend van slaapgebrek wist ik nauwelijks nog enige verrassing te tonen, maar toch was ook dit vals veinzen weer nodig om al het vorige te verhelen. 

Thomas Rozenboom
Wat valt je op aan de stijl? Vul het schema in.

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 
De schrijver Queneau bedacht ooit 99 variaties op een ontmoeting. Bedenk zelf twee variaties op een ontmoeting. Let erop dat ze verschillen in stijl.

Kies uit deze ontmoetingen:
- Twee mensen die elkaar ontmoeten in de de metro
- Een voetballer verschijn op het veld zonder shoenen
- Een winkeldief wordt op heterdaad betrapt
- Een botsing met een idool in de supermarkt

Lever deze volgende les in. Op papier.

Slide 35 - Tekstslide

Numo 
Waar gebleven? 

Slide 36 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de opdrachten van het werkblad

Slide 37 - Tekstslide