2HA grammatica woordsoorten hoofdstuk 3

2HA
Nederlands
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2HA
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Grammatica woordsoorten hoofdstuk 3 (blz. 124)
  • Hulpwerkwoord
  • Zelfstandig werkwoord
  • Koppelwerkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoord

Een werkwoord is:

- iets wat je kunt doen of wat kan gebeuren.

- je kunt er een ik/hij/wij-rijtje van maken  (= vervoegen).


Bijvoorbeeld:

 Over zes weken hoopt zij te bevallen van een meisje.

 De dinosaurus is al jaren uitgestorven.



Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)

  • Belangrijkste werkwoord in de zin
  • Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.
  • Heb je meerdere werkwoorden?
        --> Er kan altijd maar één zww in de zin staan
        --> Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.





Slide 4 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)

  • Kan alleen in een zin staan met meer dan één werkwoord.
  • Je kan een hulpwerkwoord altijd uit de zin halen.
  • Kunnen meerdere hww in de zin staan.
  • Geeft nooit de handeling aan.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden hww en zww
Wij schrijven netjes in ons schrift.
In de winkel hebben ze brood gekocht.
Ik hoop nog ver te kunnen fietsen.

Slide 6 - Tekstslide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 7 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Haar
broers
zitten
me
altijd
te 
treiteren. 

Slide 8 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 9 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 10 - Sleepvraag

Koppelwerkwoord (kww)
  • Kan alleen voorkomen bij een naamwoordelijk gezegde
Grotendeels dezelfde eigenschappen als het zww:
  • Belangrijkste werkwoord in de zin
  • Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een kww.
  • Heb je meerdere werkwoorden?
        --> Er kan altijd maar één kww in de zin staan.
        --> Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het kww.

Slide 11 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het koppelwerkwoord?

Hij is altijd een goede vriend gebleven
A
is
B
altijd
C
goede
D
gebleven

Slide 13 - Quizvraag

Staat in deze zin een kww of een zww?
Zij schijnt broccoli gegeten te hebben.

Slide 14 - Open vraag

Staat in deze zin een kww of een zww?
Die man heeft een groot ongeluk voorkomen.

Slide 15 - Open vraag

Staat in deze zin een kww of een zww?
Zij komt mij heel ontspannen voor.

Slide 16 - Open vraag