Spreekvaardigheid thema 'wonen' les 1

intro
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
inburgeringVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

intro

Slide 1 - Tekstslide

het thema van deze week is 'wonen'





lesplan 
1. instructie/ uitleg
2. oefenen in groepjes/ tweetallen
3. nabespreken (klassikaal) --> proces en product

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden die te maken hebben
met wonen.

Slide 3 - Woordweb

voorkennis activeren
1. instructie
Woorden en
standaardzinnen.


Slide 4 - Tekstslide

Als we over wonen praten, gebruiken we bepaalde woorden.

Ken je deze woorden?
beoordelingscriteria spreken A2
1. Adequaatheid: Ik begrijp het antwoord. Er wordt een  antwoord geven op de gestelde vraag.
2. Woordenschat: De gebruikte woorden passen bij de gestelde vraag.
3. Grammatica: Er worden geen fouten gemaakt in de werkwoorden, meervouden en zinsopbouw.
4. Vloeiendheid: Het antwoord komt er vloeiend en makkelijk uit.
5. Samenhang: De voegwoorden, zoals 'maar, omdat, want, en, of' worden correct gebruikt. De verwijswoorden, zoals  'hij, zij, die dat' worden correct gebruikt.
6. Verstaanbaarheid: Het antwoord is verstaanbaar.

* Als punt 1 onvoldoende is, is de score 0!

Slide 5 - Tekstslide

Dit zijn de beoordelingscriteria voor spreken.


instructie
Deze les geven we elkaar feedback  op:

1. Adequaatheid: Ik begrijp het antwoord. Er wordt een antwoord geven op de gestelde vraag.
 
2. Woordenschat: De gebruikte woorden passen bij de gestelde vraag.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. oefenen
Waar woon je?

Slide 7 - Tekstslide

Bespreek de vragen klassikaal. Geef beurten en geef feedback zoals afgesproken.
2. spelletje

Slide 8 - Tekstslide

De cursisten gaan samen een huis beschrijven.
Ze noemen steeds om de beurt een zin.
De deelnemer die niets meer weet te zeggen over het huis is af.

Begin met de zin: Jannah woont in Amersfoort.
De deelnemers kunnen van alles zeggen over het huis, zoals:
• Ze woont in een groot huis.
• Het is een mooi huis.
• Het huis heeft vier kamers.
• De keuken is groot.
• Ik vind het een mooi huis.
• Het huis is duur.
• Het huis staat aan de rand van Amersfoort.
• Enzovoort.
2. oefenen
In welk huis woon jij?
Woon je er graag? Waarom wel/ niet?
Wie zijn jouw buren? Vertel iets over jouw buren.
Zou je willen verhuizen? Waarom wel/niet?
In welk huis zou je heel graag willen wonen? Waarom?

Slide 9 - Tekstslide

De cursisten vullen de dialoog in tweetallen aan. De cursisten spelen beide rollen.
Ze geven elkaar feedback volgens de afgesproken criteria.
2. oefenen
Kijk nog een keer naar de foto.
Bedenk je eigen verhaal.





Slide 10 - Tekstslide

De cursisten bedenken in tweetallen een verhaal bij de foto. Ze mogen de vragen gebruiken. 
Ze geven elkaar feedback volgens de afgesproken criteria.
Hoe ging het spreken
vandaag?

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

3. Hoe ging het?
Het spreken ging vandaag:
- makkelijk
- moeilijk
- saai
- fijn
- gewoon
- ontspannen
- spannend

, omdat.............................


Slide 12 - Tekstslide

Als er tijd is kunnen de cursisten hun verhaal delen in de klas.

Daarna evaluatie op proces en product
Wat heb je geleerd?
1. Adequaatheid: Ik begrijp het antwoord. Er wordt een antwoord geven op de gestelde vraag.
2. Woordenschat: De gebruikte woorden passen bij de gestelde vraag.
3. Grammatica: Er worden geen fouten gemaakt in de werkwoorden, meervouden en zinsopbouw.
4. Vloeiendheid: Het antwoord komt er vloeiend en makkelijk uit.
5. Samenhang: De voegwoorden, zoals 'maar, omdat, want, en, of' worden correct gebruikt.
De verwijswoorden, zoals 'hij, zij, die dat' worden correct gebruikt.
6. Verstaanbaarheid: Het antwoord is verstaanbaar.


* Als punt 1 onvoldoende is, is de score 0!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies