P4 week 3 - 9 mei 2023

P4 - week 3 - 9 mei 2023
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

P4 - week 3 - 9 mei 2023

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?



Leerdoelen voor deze les:

* Ik kan de belangrijkste, Spaanse voorzetsels herkennen en gebruiken in een zin
* Ik kan een aantal Spaanse plaatsbepalingen herkennen en toepassen


















Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsels
Het voorzetsel: a

  • Dit voorzetsel kan het makkelijkst vertaald worden als 'naar'
  • Het wordt gebruikt om een doel aan te geven: Voy a Madrid - Ik ga naar    Madrid.
  • Je kunt het ook tijd-gerelateerd gebruiken: Voy a trabajar - Ik ga aan het werk / Ik ga werken

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels
Het voorzetsel: de

  • De letterlijke vertaling is 'van'
  • Je gebruikt dit voorzetsel om de oorsprong  aan te geven: Soy de Holanda - Ik kom uit Nederland
  • Dit geldt ook voor materialen: La mesa es de madera - De tafel is van hout

Slide 4 - Tekstslide

Voorzetsels
Het voorzetsel: en

  • De letterlijke vertaling is 'in' of 'op'
  • Je kunt het gebruiken om fysieke aanwezigheid aan te geven: Estoy en   Holanda - Ik ben in Nederland
  • Je kunt het ook abstract  gebruiken: Estoy en las nubes - Ik ben in de   wolken
  • Om aan te geven met welk vervoermiddel je reist: Voy en tren - Voy en   autobús - Ik ga met de trein / bus

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsels
De voorzetsels: por/para

                    De letterlijke vertaling van por is voor, bij, door, per

  • Reden / oorzaak                  He llegado tarde por el tráfico.
  • Tijdsduur                                He estudiado inglés por dos meses.
  • Vage tijdsaanduiging       Por la tarde voy al supermercado.
  • Vaste uitdrukkingen, percentages en bij ruilen: Mi mamá compra un   vestido (=jurk) nuevo por 50 euro.

Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsels
De voorzetsels: por/para

                    De letterlijke vertaling van para is voor, naar, om te

  • Doel aangeven                                 Este libro es bueno para leer (=lezen)
  • Richting of bestemming             Este regalo es para María
  • Tijdslimiet                                           Necesito el artículo para el martes
  • Als je ergens voor werkt               Trabajo para la universidad

Slide 7 - Tekstslide

Ejercicio 1 - página 9
            
                     Plaats de voorzetsels uit het kader op de juiste plaats in de zinnen

  • Este regalo es para mi mejor amiga.
  • Voy a viajar en tren a Amsterdam
  • ¿Por qué no vas conmigo a la fiesta?
  • Mis abuelos son de Polonia.
  • Mi padre trabaja en una empresa internacional.
timer
8:00

Slide 8 - Tekstslide

Ejercicio 1 - página 9
            
                     Plaats de voorzetsels uit het kader op de juiste plaats in de zinnen

  • ¡Muchas gracias por todo!
  • Tenemos planes para ir a España este verano.
  • Quiero reservar una mesa para cuatro personas.
  • Esta silla nueva es de cuero (=leer).
  • Mi primo de Colombia está en Holanda por dos meses.

Slide 9 - Tekstslide

Extra werkblad 'a' of 'en'

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

¿Dónde está el niño?
Ejercicio 2 en la página 11/12 del reader:

                GESPREKSOEFENING in tweetallen:
Je stelt de vraag: ¿Dónde está el niño? --> Waar is het kind?

Je geeft elkaar antwoord m.b.v. de nummers die je krijgt. Bij ieder nummer hoort een plaats waar het kind zich bevindt...

Slide 12 - Tekstslide

¿Dónde está el perro?
árbol = boom

casa = huis

mesa = tafel

alfombra = kleed

Slide 13 - Tekstslide

Ejercicio 4 (página 13)
Kijk naar de foto en schrijf 5 mogelijke
vragen op over de stad

  • 1) ¿Dónde está la Plaza Pintores?
  • 2) ¿En qué calle está el supermercado?
  • 3) ¿Dónde está la papelería?
  • 4) ¿En qué calle está el museo?
  • 5) ¿Dónde está el cine?
timer
6:00

Slide 14 - Tekstslide

Oefening schrijfopdracht
Ter voorbereiding op de schrijfopdracht van week 5 gaan we oefenen met het schrijven van een Spaanse tekst

Slide 15 - Tekstslide

Schrijfopdracht
1. Zeg gedag/goedemorgen (tegen je docent).
2. Vertel hoe je heet.
3. Schrijf op hoe oud je bent, en wanneer je jarig bent.
4. Schrijf op waar je woont.
5. Vertel dat je een student bent op het Zadkine.
6. Schrijf op hoe je je voelt vandaag.
7. Vertel met welk vervoermiddel je naar school komt.
8. Vertel of je de lessen Spaans wel of niet leuk vindt.
9. Schrijf 1 ding op dat je leuk vindt, en benoem daarna 1 ding dat je niet leuk vindt.
10. Bedank (je docent) voor het lezen.
11. Sluit af met een passende groet.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………


timer
12:00

Slide 16 - Tekstslide

Verbeter je schrijven a.d.h.v. de feedback die je hebt gekregen
Code
Betekenis
..............
verkeerd woordgebruik
______
verkeerde vervoeging van het werkwoord
S
verkeerde spelling
V
woord vergeten
O
verkeerde opbouw

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide