Repaso Gramática U7 C1

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Unidad 7 Gramática

1. Wederkerende werkwoorden.

2. Onregelmatige wederkerende werkwoorden.

3. Onregelmatige werkwoorden.

3. Voorzetsels.

Wederkerende werkwoorden

Regelmatige ww, onregelmatige ww en werkwoorden met een klinkerwisseling kunnen wederkend zijn.

Van alle drie de variaties volgt een voorbeeld op de volgende slide:

	llamarse - heten	irse - weggaan	sentarse (ie) - gaan zitten
yo	me llamo	me voy	me s ie nto
tú	te llamas	te vas	te s ie ntas
él/ella/usted	se llama	se va	se s ie nta
nosotros	nos llamamos	nos vamos	nos sentamos
vosotros	os llamáis	os vais	os sentáis
ellos/ellas/ustedes	se llaman	se van	se s ie ntan

Betekenis

In het Spaans kunnen 'normale' werkwoorden ook wederkerend worden. Vaak verandert de volledige betekenis van het ww!

Voorbeelden:

1a. llamo - ik roep / ik bel (llamar)

1b. me llamo - ik heet (llamarse)

2a. pongo - ik plaats (poner)

2b. me pongo - ik word / ik trek aan (ponerse)

Nieuwe onregelmatige ww / ww met klinkerwisseling

	salir - uitgaan/vertrekken	volver (o-ue)- terugkomen
yo	salgo	v ue lvo
tú	sales	v ue lves
él/ella/usted	sale	v ue lve
nosotros	salimos	volvemos
vosotros	salís	volvéis
ellos/ellas/ustedes	salen	v ue lven

Vervoeg de werkwoorden

Tú.....(llamarse)

Usted.....(afeitarse)

Nosotros.....(irse) a la playa.

Mis padres.....(irse) de vacaciones a Ibiza.

Ellos.....(sentarse) en el sofá.

Ellas....(acostarse)

Mis amigos y yo.....(irse) a la piscina.

Mi hermana pequeña.....(sentarse)

Tú.....(volver) a casa muy tarde.

Vosotros....(salir) de clase muy temprano.

Ellos....(vestirse) para la fiesta de graduación.

Messi...(ponerse) la camiseta del Real Madrid.

Voorzetsels 

In het Spaans gebruiken we veel voorzetsels. 

Veel werkwoorden hebben een 'vast' voorzetsel:

- ir + a (ir + en + transportmiddel)

- llegar + a

- volver + a

Let op: a + el = al / de + el = del

SP	NL
a	aan/naar/om
de	van
en	in/op
con	met
para	voor
por	via

Voorzetsels

Combinaties:

Salir de --------------------- " Salgo de casa"

Volver a ---------------------- " Vuelvo a casa a las ocho"

Venir a ----------------------- " Volvemos al (a+el) instituto"

Llegar a----------------------- " Llego a la escuela a las ocho"

Ir a---------------------------" Voy a la biblioteca en bici"

Jugar a------------------------ " Juego al fútbol"

Jugar en -----------------------  " Juegan en el parque"

Llamar a ------------------------ " Llamo a mis amigos"

Kies het juiste voorzetsels 

Vuelvo......... casa...... las cinco de la tarde.

1. a/a
2. con/de
3. al/de
4. de/con

Salgo..........casa........las ocho y media.

1. de/con
2. con/de
3. al/con
4. de/a

Juego.........el parque..........mis amigos.

1. a/con
2. de/con
3. en/con
4. a/de

Ik kan de wederkerende werkwoorden van Unidad 7 vervoegen.

1 (NO0

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO0

Ik kan het werwoord "salir" en " "volver" goed vervoegen in het Spaans

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Ik kan enkele voorzetsel in het Spaans gebruiken.

1 (NO)

2

3

4

5

6

7

8

9

10 (SÍ, POR SUPUESTO)