Lezen Toetvoorbereiding H3 en H4

Toetsvoorbereiding Lezen H3 en H4



Vak: Nederlands

Docent: mevrouw K. van Zaalen

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 240 min

Onderdelen in deze les

Toetsvoorbereiding Lezen H3 en H4



Vak: Nederlands

Docent: mevrouw K. van Zaalen

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
 Tijd
Lesfase
Wat gaan we doen?
Klaar?
  9:00 uur - 9:15 uur
Start van de les
Inloggen in ZOOM, NU Nederlands en LessonUp
  9:15 uur - 9:40 uur 
Voorkennis activeren
Voorbereiden Oefentoets H3
  9:40 uur - 11:00 uur
Toetsen
Maken Oefentoets H3
 11:00 uur - 11:15 uur
Pauze
Ontspannen
 11:15 uur - 11:40 uur
Voorkennis activeren
Voorbereiden Oefentoets H4
 11:40 uur - 13:00 uur
Toetsen
Maken Oefentoets H4
Les 1
Les 2
Les 3
Les 4
Les 5
Les 6
Les 7
Les 8
Les 9
Les 10
Inleiding
Lezen H1
Lezen H2
Toets
Lezen H3
Lezen H4
Toets
L&K H1
L&K H2
Toets

Slide 2 - Tekstslide


Leerdoelen H3
  • Ik herken informatieve teksten
  • Ik weet waarover de schrijver me wil informeren 
  • Ik herken de opbouw van een instructieve tekst 
  • Ik weet hoe ik een instructie moet gebruiken
  • Ik ken de functie van infographics
  • Ik kan belangrijke informatie uit infographics halen

Slide 3 - Tekstslide





1. Wat is een informatieve tekst?
A
Een achtergrondartikel over de gevolgen van Corona
B
Een weekfolder van de Jumbo
C
Een klachtbrief aan de Gemeente over zwerfvuil
D
Een gebruiksaanwijzing voor de iPad Pro

Slide 4 - Quizvraag





2. Wat is een instructieve tekst?
A
Een recept voor het maken van zahloek
B
Een folder voor een nieuwe mbo-opleiding
C
Een overzicht van de nieuwste films op Netflix
D
Een poster van de Partij van de Arbeid

Slide 5 - Quizvraag





3. Waarom is het belangrijk te weten wat het schrijversdoel is?
A
Als je weet waarom de schrijver een tekst schrijft, weet je meer over de achtergrond van de schrijver.
B
Als je weet waarom de schrijver een tekst schrijft, weet je direct wat het onderwerp van de tekst is.
C
Als je weet waarom de schrijver een tekst schrijft, weet je of de tekst naast feiten ook een mening bevat.
D
Als je weet waarom de schrijver een tekst schrijft, kan je beter bepalen hoe betrouwbaar de tekst is.

Slide 6 - Quizvraag





4. Wat is het belangrijkste kenmerk van een infographic?


A
In een infographic is de tekst ondergeschikt aan de afbeeldingen.
B
In een infographic is de vorm belangrijker dan de inhoud.
C
In een infographic staat geen tekst.
D
In een infographic is de tekst net zo belangrijk als de afbeeldingen.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide





5. Wat is de doelgroep van deze infographic?
A
Iedereen die meer wil weten over het Corona-virus.
B
Iedereen die bang is voor het Corona-virus.
C
Kinderen van 8 t/m 12 jaar die meer willen weten over het Corona-virus.
D
Kinderen van 8 t/m 12 jaar die bang zijn voor het Corona-virus.

Slide 9 - Quizvraag





6. Wat is volgens deze infographic waar?
A
Er zijn meer Corona-virussen geweest; COVID 19 is de nieuwste.
B
Mensen onder de 70 jaar zijn niet kwetsbaar voor het COVID 19-virus.
C
Het COVID 19-virus verspreidt zich vooral door niezen.
D
Mensen die hoesten en koorts hebben, hebben het COVID 19-virus.

Slide 10 - Quizvraag





7. Hoeveel deelonderwerpen behandelt deze infographic?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quizvraag


Aan het werk
  • Ga naar NU Nederlands Online
  • Kijk naar de Planning
  • Open de Oefentoets H3
  • Maak de Oefentoets H3
  • Lees rustig en werk geconcenteerd!
  • Ben je klaar? Sluit de toets dan af en lever hem in!
  • Check via de chat of de docent de toets heeft ontvangen.
  • Houd pauze en meld je weer om 11:15 uur!
timer
1:20:00

Slide 12 - Tekstslide

MM     
          Maak de Oefentoets H1 en H2
  • Ga naar LessonUp
  • Maak de 22 vragen van de Oefentoets H1 en H2
  • Sla nooit een vraag over (een keuze is altijd beter dan geen keuze)
  • Druk na vraag 22 duidelijk op 'LEVER IN'.

Oh ja: geef geen antwoorden aan elkaar door via de app! Dat zie ik!
timer
15:00

Slide 13 - Tekstslide


Leerdoelen H4
  • Ik herken feiten, meningen en argumenten in een tekst
  • Ik kan de kwaliteit van argumenten in een tekst beoordelen
  • Ik herken een betoog
  • Ik weet hoe de schrijver mij probeert te overtuigen
  • Ik herken een beschouwing
  • Ik kan me een oordeel vormen over de kwestie van beschouwing

Slide 14 - Tekstslide



Oefentekst: Jeugdcriminaliteit onder jongeren met een niet-westerse achtergrond

In 2019 stonden 10,9 per 1.000 jongeren met een Nederlandse afkomst geregistreerd als verdachte. Jongeren met een niet-westerse achtergrond werden, vergeleken met die met een westerse achtergrond, bijna twee keer zo vaak verdacht van een misdrijf (Nederlands Jeugdinstituut, 2020). Op basis van deze informatie zou je zomaar kunnen concluderen dat jongeren met een niet-westerse achtergrond vaker crimineel gedrag vertonen dan jongeren met een Nederlandse afkomst. Die conclusie zou echter niet terecht zijn.

Om te beginnen is de afgelopen jaren in wetenschappelijk onderzoek overtuigend bewezen dat er opvallende verschillen zijn waar te nemen tussen autochtone jongeren en jongeren met een niet-westerse achtergrond in de kans aangehouden, vervolgd en bestraft te worden. Kortom, ben je niet-westers, dan word je simpelweg vaker verdacht van een misdrijf. 

De groep delinquente jongeren met een niet-westerse achtergrond blijkt verder een 3,3 keer zo grote kans te hebben om in het incidentregistratiesysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH) te worden opgenomen dan de groep jongeren met een Nederlandse afkomst. Dat riekt naar 'etnisch profileren'. En zoals mijn oma het altijd zegt: als iets eruitziet als een appel, smaakt als een appel en ruikt als een appel, dan is het hoogstwaarschijnlijk ook een appel.

Slide 15 - Tekstslide





1. Wat is waar?
A
De informatie in deze inleiding is betrouwbaar.
B
De informatie in deze inleiding is deels betrouwbaar.
C
De informatie in deze inleiding is onbetrouwbaar.
D
Ik kan niets zeggen over de betrouwbaarheid van deze inleiding.

Slide 16 - Quizvraag





2. Wat is waar?
A
Deze inleiding past bij een beschouwende tekst.
B
Deze inleiding past bij een betogende tekst.

Slide 17 - Quizvraag





3. Wat is waar?
A
In alinea 1 van deze inleiding staat een opsommend verband.
B
In alinea 1 van deze inleiding staat een tegenstellend verband.
C
In alinea 1 van deze inleiding staat een toelichtend verband.
D
In alinea 1 van deze inleiding staat een voorwaardelijk verband.

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord in de laatste regel van alinea 1
wijst je op een tegenstellend verband?

Slide 19 - Woordweb





5. Wat is waar?
A
In alinea 2 van deze inleiding staat een concluderend verband.
B
In alinea 2 van deze inleiding staat een oorzaak-gevolg verband.
C
In alinea 2 van deze inleiding staat een opsommend verband.
D
In alinea 2 van deze inleiding staat een voorwaardelijk verband.

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord in de laatste regel van alinea 2
wijst je op een concluderend verband?

Slide 21 - Woordweb





7. Wat is het verband tussen alinea 2 en 3?
A
Een concluderend verband; in alinea 2 wordt een situatie geschetst en in alinea 3 wordt daaruit een conclusie getrokken.
B
Een oorzaak-gevolg verband; in alinea 2 wordt de oorzaak van de situatie beschreven en in alinea 3 het gevolg.
C
Een opsommend verband; in alinea 2 en 3 worden twee situaties geschetst, waarin er sprake lijkt te zijn van 'etnisch profileren'.
D
Een probleem-oplossing verband; in alinea 2 wordt het probleem beschreven en in alinea 3 een mogelijke oplossing.

Slide 22 - Quizvraag





8. Welke hoofdgedachte past bij deze inleiding?
A
In de aanpak van jeugdcriminaliteit lijken jongeren met een niet-westerse achtergrond vaker crimineel gedrag te vertonen dan autochtone jongeren.
B
In de aanpak van jeugdcriminaliteit lijken jongeren met een niet-westerse achtergrond vaker te worden verdacht van een misdrijf dan autochtone jongeren.
C
In de aanpak van jeugdcriminaliteit bij jongeren met een autochtone en een niet-westerse achtergrond lijkt de politie te falen.
D
In de aanpak van jeugdcriminaliteit bij jongeren met een niet-westerse achtergrond lijkt sprake te zijn van etnisch profileren.

Slide 23 - Quizvraag


Aan het werk
  • Ga naar NU Nederlands Online
  • Kijk naar de Planning
  • Open de Oefentoets H4
  • Maak de Oefentoets H4
  • Lees rustig en werk geconcenteerd!
  • Ben je klaar? Sluit de toets dan af en lever hem in!
  • Check via de chat of de docent de toets heeft ontvangen.
timer
1:20:00

Slide 24 - Tekstslide


Als je nog vragen of opmerkingen hebt,
kan je die hier kwijt.

Slide 25 - Open vraag