Klas 1a les 3

Rules

-Please put all phones away.

-Hands up for questions or comments.

-Don't speak unnecessarily with your classmates during class.

-Respect each other.

Reading

Waar ging Lesson 3 Unit 5 over?

Homework

At the end of the lesson you ...

have practiced well for your test.

Aanwijzingen

Als je iets aanwijst gebruik je: this, that, these of those.

-Enkelfout of meervoud?

-Dichtbij of veraf?

Tag questions (1)

Een korte vraag achter een zin.

Je vraagt of iets klopt.

De Nederlandse vragen zijn; toch?, of wel? etc.

Tag questions (2)

Is de zin positief? -> Dan is de vraagzin negatief.

Is de zin negatief? -> Dan is de vraagzin positief.

Bij een negatieve zin staat er not/n't

Als er een naam vermeld is in de zin, dan gebruik je een pers. vnw.

Expressions

Present simple (1)

Gebruik je als iets vaak, altijd, nooit gebeurd in de tegenwoordige tijd. 

I, you, we, they: het hele werkwoord.

She, he, it: hele het werkwoord + -s.

Example:

I walk to school.

He walks to school

Present simple (2)

Als het werkwoord eindigt met een -y, in de zinnen van she, he en it dan: vervang je het met een -ie.

Example:

I cry.

She cries.

Present simple (3)

Ontkenningen: 

I/You/They/We + don't + hele werkwoord.

She/He/It + hele werkwoord.

Example:

I don't walk to school.

He doesn't walks to school.

Present simple (4)

Vragen:

Do/Does + onderwerp + hele werkwoord.

Example:

Do I walk to school?

Does he walk to school?

 These are my pens,... ?

 It isn't snowing, ...?

 Your name is Anna, ...?

 These are my pens, aren't they?

 It isn't snowing, is it?

 Your name is Anna, isn't it?

Exercise

What: You are going to do the exercise that I will give you.

How: In pairs

Help: With the help of your pair.

Time: Max. 10 minutes.

Outcome: Hand it in to me.

Done: Start learning on your own.

Exercise

https://test-english.com/grammar-points/a1/present-simple/

Now you ...

have practiced well for your test.

Homework

Learn:

Unit 3: lesson 2,3,4,5 learn words + grammar.