Communicatie jaar 2: blok 2: les 2: interpunctie

COMMUNICATIE JAAR 2
BLOK 2
LES 2
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

COMMUNICATIE JAAR 2
BLOK 2
LES 2

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
&
INTERPUNCTIE

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 4 - Open vraag

Gebruik een hoofdletter bij (1):
* begin van een zin (Het begin van de zin was mooi.);
* begin van directe rede (Hij zei: "Ik ben cool.");
* adressing en aanhef (Geachte heer).

Slide 5 - Tekstslide

Gebruik een hoofdletter bij (2):
* namen van instellingen (Raad van State, Tweede Kamer);
* naam voor een heilig persoon of een heilig begrip (Allah, Bijbel);
* familienamen, voornamen, straten, talen, kerkelijke feestdagen etc. (Jonathan Bale, Eva, Bontekoelaan, Hemelvaartsdag).

Slide 6 - Tekstslide

Gebruik een hoofdletter bij (3):
* windrichtingen onderdeel aardrijkskundige naam (Amsterdam-Zuidoost);
* bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van zelfstandig naamwoord met hoofdletter (Franse les);
* bevolkinsgroepen algeleid van een aardrijkskundige naam (Brabander, Zuid-Hollander).

Slide 7 - Tekstslide

Interpunctie

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 9 - Open vraag

Wanneer plaats je de komma?(1)
  • Voor en na een bijstelling
     ‘Bijleveld, de minister van Defensie, deed een nieuw voorstel.’
  • In een opsomming
    Ik reed door Duitsland, Oostenrijk en Italië.
  • Na de aanhef boven en de slotgroet onder een brief of e-mail.
    Geachte heer Bakker,     -    Met vriendelijke groet, 
  • Voor en/of na een aanspreking.
    Sofie, wil jij mij de boter aangeven?

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer plaats je de komma?(2)
  • Tussen twee persoonsvormen
    Nu ik er langer over nadenk, vind ik het geen gek idee.

  • Tussen gelijkwaardige bijvoegelijke naamwoorden
    A Ik erger me aan zijn platvloerse, flauwe grappenmakerij.
    B Ik erger me aan zijn flauwe, platvloerse grappenmakerij.

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer plaats je de komma?(3)
  • Voor onderschikkende voegwoorden
    Hij is ziek, want hij heeft koorts.

  • Voor een uitbreidende bijzin.
    ‘Mijn buurman Arend, die vroeger een collega van mij was, heeft alles geregeld voor het straatfeest.’

Slide 12 - Tekstslide

Tooltip:
  • Als je de zin uitspreekt, hoor je dan een rust? Of een duidelijk verschil in toonhoogte?

  • Vaak gebruik je op die plek een komma.

Slide 13 - Tekstslide


Zet de komma('s) op de juiste plek in de zin.

Slide 14 - Tekstslide

De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.

Slide 15 - Open vraag



Wanneer gebruik je aanhalingstekens?



Het 'Zesje en het Negentje'

Slide 16 - Tekstslide

'Enkele' aanhalingstekens
  • Zelfnoemfunctie (gebruik van woord in context die over het woord gaat)
    Het woord ’kerel’ betekent hetzelfde als het woord ’man’. 

  • Betekenis
    Die bestanden kun je op een ’boekenplank’ in je computer zetten. 

  • Ironie/cynisme
    Die ’leuke’ buurman van jou heeft een overval gepleegd. 

  • Naamsvermelding
    Het schilderij ’De Schreeuw’ is over de hele wereld bekend. 


Slide 17 - Tekstslide

''Dubbele'' aanhalingstekens
  • Directe rede 
Mark Rutte verklaarde: ”Dan ga je toch lekker lenen?”

  • Citaat
Met de zin ”Ik ben ein Berliner” maakte de president zich onsterfelijk.

  • Maar
Mijn collega zei: ”Je moet niets steeds ’ja, ja’ zeggen.”

Slide 18 - Tekstslide

Aanhalingstekens, punten en komma’s
  • Is het citaat / de directe rede een volledige zin en staat dit citaat aan het eind van de zin waar deze bij hoort: zet de punt dan binnen de aanhaling (en zet anders geen punt).
    Maarten suste: ”Dat went wel.”
    ”Dat went wel”, suste Maarten.

  • Voor na, of rond de hoofdzin waarin een zin wordt aangehaald, wordt een komma geplaats. Alleen als een aanhaling zelf een komma bevat, wordt die binnen de aanhalingstekens geschreven.
    ”Paultje,” zei Rosalie, ”we moeten eerst wat eten.” 

Slide 19 - Tekstslide

Aanhalingstekens, punten en komma’s
  • Het vraagteken wordt alleen binnen de aanhalingstekens gezet als het citaat een vraag is. Voor het uitroepteken geldt dezelfde regel.
    Henk vroeg: ”Wat is dat voor onzin?”

  • Let op: slechts een van twee dezelfde leestekens die door een aanhalingsteken worden onderscheiden wordt geplaatst.

Slide 20 - Tekstslide

Deze heer duwde haar achteloos opzij.

Slide 21 - Open vraag

De dubbele punt
Gebruik je bij:

  • opsommingen; 
  • het gebruik van de directe rede.  

Slide 22 - Tekstslide

Zij zei Joshua is vaak te laat

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

De ; plaats je in de volgende gevallen:

  1. Tussen twee zinnen die zo nauw met elkaar verbonden zijn dat een punt wellicht iets te veel scheiding zou aangeven.

    Niemand had van tevoren gedacht dat Joke zou slagen; zij was immers ziek.

Slide 25 - Tekstslide

2. Bij opsommingen waarvan de delen uit zinsdelen bestaan. 


Voorbeeld:

We zien verschillende mogelijkheden: 
  • meer prullenbakken plaatsen; 
  • statiegeld invoeren; 
  • met corveeploegen werken. 
Bestaan de delen van een opsomming uit hele zinnen dan gebruik je punten en hoofdletters. 

Voorbeeld: 

We zien verschillende mogelijkheden: 
  • We gaan meer prullenbakken plaatsen. 
  • We gaan statiegeld invoeren. 
  • We gaan met corveeploegen werken. 

Slide 26 - Tekstslide

Tooltip:
Omdat de puntkomma midden in een zin wordt geschreven, komt er nooit een hoofdletter achter.

Slide 27 - Tekstslide

Denk aan de volgende spullen
- toiletspullen
- een handdoek
- een warme trui, want het kan koud zijn
- iets lekkers voor bij de koffie

Slide 28 - Open vraag