Rekenen met letters en Herleiden

Havo-route
Mr. Fintelman (FNL)


1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Havo-route
Mr. Fintelman (FNL)


Slide 1 - Tekstslide

Datum
n.v.t.
Hoofdstuk
LJ1: Hoofdstuk 7 Kwadraten
§7.4 Rekenen met letters
§7.5 Herleiden
Bladzijdes uit handboek
Blz. 68-79
Onderwerp
Herleiden
In deze les

Slide 2 - Tekstslide

Ik kan al…  
  1. … rekenen met variabelen.
  2. … getallen vermenigvuldigen, optellen, etc.

Voorkennis

Slide 3 - Tekstslide

Voorkennis
Vermenigvuldigen
Je weet vanuit de basisschool dat een vermenigvuldiging staat voor herhalend optellen, want anders zijn we te lang bezig met het schrijven.
Ook is je geleerd dat je getallen kunt invullen voor variabelen, waarmee je ook grafieken kunt tekenen e.d.

Stel dat ik 3 uit het voorbeeld zou vervangen met een variabele, gelden er dezelfde rekenregels. Daar ga je deze les meer over leren.
1
3+3+3+3+3=35
a+a+a+a+a=a5=5a

Slide 4 - Tekstslide

Na deze les kan ik …
  1. … rekenen met gelijksoortige termen.
  2. … rekenen met niet-gelijksoortige termen.
Doelen

Slide 5 - Tekstslide

Gelijksoortige en niet-gelijksoortige termen
Herleiden van (niet-)gelijksoortige termen
Termen zijn gelijksoortig als ze eenzelfde lettervariabele hebben.
Je kunt a bij elkaar optellen, maar moet b apart houden.

Het terugbrengen van (niet-)gelijksoortige termen tot een kortste vorm noemen we herleiden.
1
a+a+a+a+a=5a
a+a+a+a+a+b=5a+b

Slide 6 - Tekstslide

Gelijksoortige en niet-gelijksoortige termen
Vermenigvuldigen van niet-gelijksoortige termen
Stel dat we twee willekeurige getallen met elkaar vermenigvuldigen.
Hiervan geldt dat de uitkomst een vermenigvuldiging is van deze getallen, niet de som van de twee getallen.
3 keer 5 is 15.
3 keer 5 is niet 8.

Bij niet-gelijksoortige termen is dat hetzelfde. a keer b schrijven we dan korter op als ab.

Onze enige regel is dat ze niet hetzelfde mogen zijn, want dan zou er gelden dat a gelijk is aan b en dan is het niet nuttig om deze variabelen van elkaar te onderscheiden.
1
ab=ab
35=15
358
aba+b

Slide 7 - Tekstslide

Gelijksoortige en niet-gelijksoortige termen
Optellen van niet-gelijksoortige termen
Vaak optellen duurt lang, dus schrijven we dit op als een vermenigvuldiging.
Belangrijk is wel dat we onthouden dat de termen nu niet vermenigvuldigd worden met elkaar, maar ze worden bij elkaar opgeteld.
Je houdt ze van elkaar gescheiden.
1
a+a+a=3a
b+b+b+b=4b
a+a+a+b+b+b+b3a4b
a+a+a+b+b+b+b=3a+4b
3+3+3+5+5+5+5920
3+3+3+5+5+5+5=9+20

Slide 8 - Tekstslide

Gelijksoortige en niet-gelijksoortige termen
ab + ab + ab = 3ab
Ook met samengevoegde termen kun je rekenen.
In dit voorbeeld laat ik zien dat je ze kunt optellen, ze zijn nu immers gelijksoortig aan elkaar.
1
a+a+a=3a
b+b+b+b=4b
ab+ab+ab=3ab
15+15+15=315

Slide 9 - Tekstslide

Werktijd
Je werkt netjes door …
  • Eerst de theorie (opnieuw) te lezen, voordat je een vraagt stelt aan je medeleerling.
  • Een vinger op te steken voor je een vraag stelt aan de docent.
  • Is de docent bezig? Onthoudt de vraag en werk ondertussen verder.
In Classroom Wiskunde Havo Onderbouw
Bij Schoolwerk staat Leerjaar 1.

Opgaven van het Onderwerp Herleiden
Maak: 43, 46, 53, 63, 66 en 67.
Opgaven uit Classroom:

Slide 10 - Tekstslide

Nu kan ik …
  1. … rekenen met gelijksoortige termen.
  2. … rekenen met niet-gelijksoortige termen.
Terugblik

Slide 11 - Tekstslide