8.1 + 8.2 Waaraan herken je een ontwikkelingsland + Arm zijn is arm blijven

Hoofdstuk 8
Paragraaf  1 - Waaraan herken je een ontwikkelingsland?
Paragraaf 2 - Arm zijn is arm blijven!
4TL
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 8
Paragraaf  1 - Waaraan herken je een ontwikkelingsland?
Paragraaf 2 - Arm zijn is arm blijven!
4TL

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Hoe je het inkomen per hoofd van de bevolking berekent
  • Dat alleen kijken naar het gemiddelde inkomen niet genoeg zegt over de welvaart van een land. Waar moet je nog meer naar kijken?
  • Weten van welke kenmerken er sprake is bij ontwikkelingslanden.
  • Weten waarom ontwikkelingslanden weinig exportinkomsten hebben.
  • Uit kunnen leggen wat de ruilvoet is en waarom de ruilvoet voor ontwikkelingslanden vaak slecht is.
  • Uit kunnen leggen landen doen tegen schommelende grondstofprijzen

Slide 2 - Tekstslide

Oorzaken armoede?

Slide 3 - Woordweb

Oorzaken armoede
  • Klimaat = Slechte of geen oogsten
  • Monocultuur = Een land is afhankelijk van de verkoop van 1 product (zie volgende dia)
  • Natuurrampen = Slechte of geen oogsten
  • Oorlogen = Spreekt voor zich
  • Slechte gezondheid v/d bevolking = Weinig werkende mensen
  • Corrupte regeringen = Leiders van een land houden al het geld dat ze krijgen zelf

Slide 4 - Tekstslide

Oorzaken armoede
  • Slecht opleidingsniveau (kinderarbeid) = Mensen doen simpel werk.
  • Slechte infrastructuur = Slechte wegen/ havens/ vliegvelden, waardoor je niet kunt exporteren. 
  • Bevolkingsgroei = meer mensen voor dezelfde banen.
  • Lage wereldmarktprijzen = Met het verkopen van grondstoffen verdien je niet veel geld.
  • Invoerrechten = Producten uit arme landen worden duurder
  • Vicieuze cirkels = armoede veroorzaakt armoede (zie einde van de les)

Slide 5 - Tekstslide

Monocultuur
  • Een land is afhankelijk van de verkoop van 1 of enkele producten. Als de verkoop van dat ene product tegenvalt heeft het land een probleem.
  • De grondstoffen uit de landbouw zoals katoen, rijst, cacao en koffie leveren bij de export ook nog eens veel minder geld op dan industriële eindproducten.
  • Koffie die klaar is voor consumptie, is bijvoorbeeld veel meer waard dan onbewerkte koffiebonen.

Slide 6 - Tekstslide

Kun je een land noemen met een monocultuur? Van welk product is dit land afhankelijk?

Slide 7 - Open vraag

Welk woord komt er altijd in je antwoord als het over welvaart gaat?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Video

Welvaart
Om de welvaart van een land te meten gebruik je:
Nationaal inkomen per hoofd v/d bevolking

  • Formule = Totale inkomen van een land : aantal inwoners

Slide 10 - Tekstslide

Wat is in Nederland ongeveer het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
$ 4.200 per jaar
B
$ 25.000 per jaar
C
$ 42.000 per jaar
D
$ 100.000 per jaar

Slide 11 - Quizvraag

Bereken voor Liberia het inkomen per hoofd van de bevolking. Je hebt de gegevens
Nationaal inkomen = $3,8 mld
Inwoners = 4.195.000
A
$ 905,84
B
$ 9058,40
C
$11.039,50
D
Ik heb een ander antwoord

Slide 12 - Quizvraag

Waar kijk je nog meer naar bij welvaart?
  • De verdeling van de welvaart over de bevolking
  • De hoogte van de prijzen (NL = hoger dan Nigeria)
  • Heeft een land veel of weinig zelfvoorziening.
  • De aanwezigheid en kwaliteit van collectieve voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg.

Slide 13 - Tekstslide

17) Bekijk de grafieken hiernaast.
Welk van deze twee landen is een ontwikkelingsland?
Schrijf op waar dat uit blijkt.
timer
1:30

Slide 14 - Open vraag

De Wereldbank stelt de armoedegrens op een inkomen van $ 1.25 per dag per persoon. Deze grens is voor iedereen hetzelfde.
Betekent dit dat mensen die leven op de armoedegrens in verschillende landen ook dezelfde koopkracht hebben? Verklaar je antwoord.
timer
1:30

Slide 15 - Open vraag

Buffervoorraad/ grondstoffenfonds
  • Wereldmarktprijs = een prijs voor grondstoffen die over de hele wereld hetzelfde is. Bv. Voor koffie, suiker, olie en katoen.
  • Van sommige producten (koffie bijvoorbeeld) wordt er meer gemaakt dan dat er verkocht wordt
  • Er is dus meer aanbod dan vraag en dus krijgt de boer een lage prijs voor zijn producten.



Slide 16 - Tekstslide

Buffervoorraad/ grondstoffenfonds
Als de prijs te laag wordt kunnen alle koffieboeren samen een buffervoorraad aan leggen.

  • Een deel van de productie wordt dan opgeslagen --> 
  • Minder aanbod op de wereldmarkt -->
  • De prijs van koffie gaat weer stijgen


Slide 17 - Tekstslide

Buffervoorraad/ grondstoffenfonds
Wat gebeurt er met de opgeslagen koffie?
  • Als er een keer een slechte oogst is geweest, kan dit deel op de markt worden gebracht
  • Doel buffervoorraad = zorgen voor stabiele prijzen voor boeren



Slide 18 - Tekstslide

Ruilvoet
  • Ruilvoet = de verhouding tussen de prijs van exportproducten en de prijs van importproducten.
  • Positief = als de prijzen van exportproducten hoger zijn dan de prijzen van importproducten
  • Voor ontwikkelingslanden is die ruilvoet vaak slecht. Wat zij exporteren is goedkoop (grondstoffen), wat zij importeren is duur (eindproducten)


Slide 19 - Tekstslide

Wat is GEEN kenmerk van een ontwikkelingsland?
A
slechte infrastructuur
B
monocultuur
C
snelle bevolkingsgroei
D
weinig analfabetisme

Slide 20 - Quizvraag

Koffie is een belangrijk exportproduct van Rwanda (land in Oost-Afrika).
Stel dat de exportprijs van koffie uit Rwanda stijgt en de importprijzen voor Rwanda niet veranderen.
Wat zal er dan gebeuren met de ruilvoet van Rwanda?
A
De ruilvoet van Rwanda zal gelijk blijven
B
De ruilvoet van Rwanda zal verslechteren
C
De ruilvoet van Rwanda zal verbeteren

Slide 21 - Quizvraag

De prijs voor koffiebonen schommelt al jaren flink. Door buffervoorraden aan te leggen kunnen grote schommelingen voorkomen worden. Wat moeten koffieproducerende landen doen om de prijs van koffiebonen te laten stijgen?
A
De buffervoorraden vergroten, zodat het aanbod van koffiebonen afneemt.
B
De buffervoorraden vergroten, zodat het aanbod van koffiebonen toeneemt.
C
De buffervoorraden verkleinen, zodat het aanbod van koffiebonen afneemt.
D
De buffervoorraden verkleinen, zodat het aanbod van koffiebonen toeneemt.

Slide 22 - Quizvraag

Vicieuze cirkel
  • Een situatie waarin je op eigen kracht niet uit kunt komen. Veel ontwikkelingslanden zitten in zo'n cirkel (zie voorbeeld volgende dia)
  • Armoede zorgt er dus voor dat je arm blijft!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Maak de vicieuze cirkel kloppend. Sleep de teksten op de juiste plek in de cirkel.
geen geld om te investeren
lage productie
armoede
lage opbrengst
eenvoudige productie-methodes

Slide 25 - Sleepvraag

Heeft een vicieuze cirkel een einde?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Waarom zijn de Verenigde Naties ook al weer opgericht?
Bekijk deze video.

Slide 27 - Tekstslide

De wereldbank is een onderdeel van?
A
de NAVO
B
de Verenigde Naties
C
de Europese Unie
D
de USA

Slide 28 - Quizvraag

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Hoe je het inkomen per hoofd van de bevolking berekent
  • Dat alleen kijken naar het gemiddelde inkomen niet genoeg zegt over de welvaart van een land. Waar moet je nog meer naar kijken?
  • Weten van welke kenmerken er sprake is bij ontwikkelingslanden.
  • Weten waarom ontwikkelingslanden weinig exportinkomsten hebben.
  • Uit kunnen leggen wat de ruilvoet is en waarom de ruilvoet voor ontwikkelingslanden vaak slecht is.
  • Uit kunnen leggen landen doen tegen schommelende grondstofprijzen

Slide 29 - Tekstslide

Noem 2 dingen die je voor deze les nog niet wist!

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video