1) Zorg dat alle werkwoorden in de juiste verleden tijd staan
-> wat je hebt gedaan: passé composé (p. 4, 5, 18, onregelmatig: p. 7-17)
-> hoe het daar was (landschap, weer, sfeer, etc): imparfait (p. 20 onregelmatig: p. 7-17)
2) Zorg dat al je bijvoeglijke naamwoorden kloppen
-> de vorm > vrouwelijk/meervoud (p. 34-35)
-> de plek (meestal achter het zelfstandig nw, sommige ervóór) (p. 35)