L11 Zinsleer

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen...

Slide 2 - Tekstslide

Stappenplan 
Stap 1? 


Slide 3 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
Stap 1: Zoek de PV 


Slide 4 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag 
Gaf de Belgische voetballer gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot?  

PV= GAF


Slide 5 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken


Slide 6 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken

Wie of wat + PV ? 
of ( dikwijls) tweede woord in de ja/neen vraag 
Wie of wat gaf? -> De Belgische voetballer

Slide 7 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 

Stap 3: WWG of NWG? 



Slide 8 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 

Stap 3: WWG of NWG? 
Werkwoordelijke gezegde of Naamwoordelijk gezegde. 
Werkwoordelijk gezegde = actief! -> er gebeurt iets
Naamwoordelijk gezegde = IS zin 
ZWOBBELS ( zijn, worden, blijken, blijven, lijken, schijnen) 


Slide 9 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
Stap 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 

Voorbeeld : Ik ben 18 jaar . 
18 jaar = naamwoordelijk deel. 
NWG = PV + NWD -> ben 18 jaar 



Slide 10 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
Stap 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 
Stap 4-> ? 



Slide 11 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
Stap 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 
Stap 4-> LV
Wie of wat + PV + Onderwerp ? 
Wie of wat gaf de Belgische voetballer ? Een harde pas. 



Slide 12 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
Stap 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 
Stap 4-> LV ? Wie of wat + PV + Onderwerp ? 
Wie of wat gaf de Belgische voetballer ?  Een harde pas 



Slide 13 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
Stap 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 
Stap 4-> LV ? Wie of wat + PV + Onderwerp ? Een harde pas.
Stap 5?  



Slide 14 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
Stap 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 
Stap 4-> LV ? Wie of wat + PV + Onderwerp ? Een harde pas.
Stap 5  MV?  Aan wie/wat of  voor wie/wat + PV + Onderwerp 
Aan wie gaf de Belgische voetballer? Aan zijn ploeggenoot 



Slide 15 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 
 4.-> LV ? Wie of wat + PV + Onderwerp ? Een harde pas.
 5.  MV? Aan wie/wat of voor wie/wat + PV + Onderwerp -> aan zijn ploeggenoot. 
Stap 6? 



Slide 16 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 
 4.-> LV ? Wie of wat + PV + Onderwerp ? Een harde pas.
 5.  MV? Aan wie/wat of voor wie/wat + PV + Onderwerp -> aan zijn ploeggenoot. 
Stap 6-> BWB 
Bijwoordelijke bepalingen -> = rest! 
Wanneer, waar, waarom, waardoor,.... 
Wanneer gaf de Belgische voetballer een harde pas? Gisteren 



Slide 17 - Tekstslide

De Belgische voetballer gaf gisteren een harde pas aan zijn ploeggenoot. 
1. PV zoeken -> Ja/neen vraag ->PV= gaf 
2. Onderwerp zoeken -> Wie of wat + PV?  -> De Belgische voetballer 
 3: WWG of NWG? -> WWG 
Indien NWG- GEEN LV! Het gezegde is naamwoordelijk deel! 
 4.-> LV ? Wie of wat + PV + Onderwerp ? Een harde pas.
 5.  MV? Aan wie/wat of voor wie/wat + PV + Onderwerp -> aan zijn ploeggenoot. 
 6-> BWB Bijwoordelijke bepalingen -> = rest! -> gisteren 
( waar, wanneer, hoe, waarom,...) 
7. VZV  ( voorzetselevoorwerp)

Slide 18 - Tekstslide

VZV voorzetselvoorwerp 
- Vaste voorzetels bij werkwoorden 
-figuurlijke betekenis 
                         - rekenen op iemand 
                          - zoeken naar een oplossing 

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld 
1. Kees wacht op het perron 
PV= wacht 
Onderwerp = Kees 
Geen LV, Geen MV 
op het perron = BWB 
waar wacht hij? -> op het perron





Slide 20 - Tekstslide

Kees wacht op zijn broer 
PV: Wacht 
Onderwerp: Kees 
= Figuurlijk! Wachten op iemand. 
Vast voorzetsel " wachten op iemand" 
Op zijn broer = Voorzetselvoorwerp! 

Slide 21 - Tekstslide

Zet de stappen in de juiste volgorde.
Stap 1:
Stap 2:
Stap 3:
Stap 4:
Stap 5:
Stap 6:
Zoek de persoonsvorm.
Zoek het onderwerp.
Duid de zinsdelen aan.
Benoem het gezegde.
Duid het LV aan.
Duid het MV aan.

Slide 22 - Sleepvraag

Hij belde haar op.
Verdeel in zinsdelen.

Slide 23 - Tekstslide

Hij/ belde/ haar/ op.//
O
PV
ZWW
HWW
KWW
NWD
ADPV
VD
INF
LV
MV

Slide 24 - Sleepvraag

Hij belde haar op.

Wat is het gezegde?
A
NWG
B
WWG

Slide 25 - Quizvraag

De wilde eenden zijn ongelooflijk mooi.


Verdeel in zinsdelen.

Slide 26 - Tekstslide

De wilde eenden/ zijn/ ongelooflijk mooi.//
O
PV
ZWW
HWW
KWW
NWD
ADPV
VD
INF
LV
MV

Slide 27 - Sleepvraag

De wilde eenden zijn ongelooflijk mooi.
Wat is het gezegde?
A
NWG
B
WWG

Slide 28 - Quizvraag

Hij heeft jullie toetsen verbeterd.
Verdeel in zinsdelen.

Slide 29 - Tekstslide

Hij/ heeft/ jullie toetsen/ verbeterd.//
O
PV
ZWW
HWW
KWW
NWD
ADPV
VD
INF
LV
MV

Slide 30 - Sleepvraag

Hij heeft jullie toetsen verbeterd.

Wat is het gezegde?
A
NWG
B
WWG

Slide 31 - Quizvraag

De winkelier stond op de stoep.
OP DE STOEP IS
A
Onderwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Lijdend voorwerp
D
Voorzetselvoorwerp

Slide 32 - Quizvraag

De winkelier stond op contante betaling.
OP CONTANTE BETALING
A
Onderwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Lijdend voorwerp
D
Voorzetselvoorwerp

Slide 33 - Quizvraag

Zinsleer

Slide 34 - Tekstslide