VRIJ 08/09/23 - 1A - Grammatica les 2

GRAMMATICA
Mevrouw Duinhouwer
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

GRAMMATICA
Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat valt je op aan het taalgebruik
van de GVR?

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Tekstslide

DE PERSOONSVORM
Hoe vind je de persoonsvorm?

1. In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
2. Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom
3. De zin vragend maken (enkelvoudige zinnen!)

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.





Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

ZINSDEELPROEF
Stappenplan zinsdelen (zinsdeelproef):
- Onderstreep de PV.
- Zet zinsdeelstrepen voor en achter de PV. 
- Kijk welke woorden je samen voor de PV kunt zetten. 
- Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats. 
- Eindig de zin met twee zinsdeelstrepen.

Slide 13 - Tekstslide

ZINSDELEN
Voorbeelden:
| Klas 1A | heeft | een druk programma | vandaag.||
     
| Vandaag | heeft | klas 1A | een druk programma.||
 
| Een druk programma | heeft | klas 1A | vandaag.||
 

Slide 14 - Tekstslide

Noteer in je schrift
Verdeel de zin in zinsdelen: 
Pieter en Simone  gaan vandaag naar de stad.
De werknemer heeft gisteren hard gewerkt.
Het meisje met de blonde haren is aan het lachen.


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Opdrachten
  • Maak de instaptoets Redekundig ontleden in Learnbeat af
  • KERN: opdrachten 1 t/m 5, 7 (blz. 98-99)


Als je de opdrachten tijdens de les niet af hebt, maak je deze thuis verder af...dus huiswerk ;-)




Slide 20 - Tekstslide

Lesprogramma 
(08-09-2023)
  • Onderwerp: korte uitleg
  • Instaptoets Redekundig ontleden in Learnbeat afmaken






Slide 21 - Tekstslide

LEERDOEL
Ik weet wat het onderwerp is
Ik kan het onderwerp herkennen en benoemen in een zin

Slide 22 - Tekstslide

DE PERSOONSVORM
Hoe vind je de persoonsvorm?
1. In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
2. Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom
3. De zin vragend maken (enkelvoudige zinnen!)

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.





VORIGE LES

Slide 23 - Tekstslide

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
1. Je zoekt eerst de persoonsvorm (pv). Maak de zin vragend, dan komt dit werkwoord
    vooraan in de zin te staan. Of zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm verandert.
2. Zet er een streep vóór en achter.
3. Je kijkt of er andere werkwoorden in de zin staan. Als die er zijn, zet je er ook een
    streep vóór en achter.
    Belangrijk: Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (WG)
4. Alle woorden die al vóór de pv staan, vormen één zinsdeel.
5. Je gaat de overgebleven woorden vóór de pv proberen te zetten. Dat doe je met zoveel
    mogelijk woorden en de zin moet blijven kloppen.
VORIGE LES

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Ons team | won | gisteren | een belangrijke sportprijs.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.

Slide 27 - Sleepvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
Willem 2
weer
Zal
gaan winnen?
de volgende wedstrijd
tegen NAC

Slide 28 - Sleepvraag

Sleep alle werkwoorden naar 'Werkwoorden' en alles wat geen werkwoord is naar 'Geen werkwoord'.
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 29 - Sleepvraag

OPDRACHT
  • Instaptoets afmaken in Learnbeat
  • Learnbeat: Grammatica 2.1 C Onderwerp en persoonsvorm    maken
  • Kern bladzijde 99 opdracht 2+3 + 5  

Slide 30 - Tekstslide

Huiswerk
vrijdag 15 september
Lees de theorie op bladzijde 100: werkwoordelijk gezegde
Maak opdracht 1 a t/m f


Slide 31 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
Een zin bestaat standaard uit twee basisdelen.
- een deel dat zegt wat de handeling is (= werkwoordelijk gezegde)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (= onderwerp)
   vb: Fieke tekent. 

Deze zin kun je uitbreiden door er zinsdelen aan toe te voegen. Die geven extra informatie over bijvoorbeeld: wat, wie aan wie , met wie, wanneer, waar, waarmee, waardoor?
* Fieke / tekent / graag / paarden.
* Fieke / tekent / een paard / met een potlood.
* Fieke / heeft / gisteren / voor haar oma / een paard / getekend / met een potlood.

Slide 32 - Tekstslide