Grammatica zinsdelen 1: persoonsvorm + zinsdelen

Persoonsvorm en zinsdelen
.



1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm en zinsdelen
.



Slide 1 - Tekstslide

Doelen
In deze lessenreeks leer je de basis
voor het ontleden van een zin.

  • Je weet dat een zin uit zinsdelen bestaat
  • Je weet dat zinsdelen uit woord(en) bestaan
  • Je weet wat werkwoorden zijn
  • Je kunt de persoonsvorm vinden
  • Je kunt een zin in zinsdelen verdelen


Slide 2 - Tekstslide

Welke namen van zinsdelen ken je?

Slide 3 - Woordweb

Vooraf
1. Een zin bestaat uit meerdere woorden die verschillende zinsdelen vormen.
    vb: De kat / speelt / graag / met een balletje / in de tuin.

2. In elke zin staan één of meerdere werkwoorden (DOEN of ZIJN)
    vb: Graag eet Kevin een ijsje.
          Femke zou ook wel een ijsje willen gaan eten.
          De film is erg spannend.

3. Elke zin heeft een onderwerp  (antwoord op de vraag: Wie/Wat + WG?)
    vb: De jongens gamen elke weekend.

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
Een zin bestaat standaard uit twee basisdelen.
- een deel dat zegt wat de handeling is (= werkwoordelijk gezegde)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (= onderwerp)
   vb: Fieke tekent. 

Deze zin kun je uitbreiden door er zinsdelen aan toe te voegen. Die geven extra informatie over bijvoorbeeld: wat, wie aan wie , met wie, wanneer, waar, waarmee, waardoor?
* Fieke / tekent / graag / paarden.
* Fieke / tekent / een paard / met een potlood.
* Fieke / heeft / gisteren / voor haar oma / een paard / getekend / met een potlood.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Sleep alle werkwoorden naar 'Werkwoorden' en alles wat geen werkwoord is naar 'Geen werkwoord'.
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 8 - Sleepvraag

De persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord en vertelt vaak wat iemand aan het doen is.
Bovendien kun je aan dit woord zien in welke tijd de zin staat.
      vb: De sportieve jongens | fietsen | ’s middags | graag | in het bos.

Je kunt de persoonsvorm vinden door:
•    de zin vragend te maken. De persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan.
     vb: Fietsen | de sportieve jongens | ’s middags | graag | in het bos?

•    De tijd in de zin te veranderen. De persoonsvorm verandert dan van vorm.
     vb: De sportieve jongens | fietsten | ’s middags | graag | in het bos.


Slide 9 - Tekstslide

Wat is de pv?
Dit jaar zal niemand uit deze klas blijven zitten
A
Dit jaar
B
zal
C
niemand uit deze klas
D
zitten

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de PV?

De trein stopte gisteren op het station.
A
stopte
B
gisteren
C
de trein
D
op het station

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de PV?

Ik vind het leuk op deze school.
A
ik
B
op deze school
C
vind
D
het leuk

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de PV?

Mijn oudste broer heeft jaren gevaren.
A
gevaren
B
mijn oudste broer
C
jaren
D
heeft

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de PV?

September was dit jaar erg nat.
A
dit jaar
B
nat
C
was
D
september

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de PV?

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de PV?

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?
A
jullie
B
Kerstkaarten
C
Sturen
D
ook

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de PV?

Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de PV?

Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 18 - Quizvraag

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
1. Je zoekt eerst de persoonsvorm (pv). Maak de zin vragend, dan komt dit werkwoord
    vooraan in de zin te staan. Of zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm verandert.
2. Zet er een streep vóór en achter.
3. Je kijkt of er andere werkwoorden in de zin staan. Als die er zijn, zet je er ook een
    streep vóór en achter.
    Belangrijk: Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (WG)
4. Alle woorden die al vóór de pv staan, vormen één zinsdeel.
5. Je gaat de overgebleven woorden vóór de pv proberen te zetten. Dat doe je met zoveel
    mogelijk woorden en de zin moet blijven kloppen.

Slide 19 - Tekstslide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Ons team | won | gisteren | een belangrijke sportprijs.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.

Slide 24 - Sleepvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
Fieke
voor haar opa
had
geschreven.
een mooi gedicht

Slide 25 - Sleepvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
bracht
een goed boek
voor mij
Gisteren
mee
ze

Slide 26 - Sleepvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
Willem 2
weer
Zal
gaan winnen?
de volgende wedstrijd
tegen NAC

Slide 27 - Sleepvraag

Opdracht zinsopbouw

Breid de volgende zin uit zoals de zin hierboven: 
 Arvid speelt ...

Slide 28 - Tekstslide

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 29 - Open vraag

Doelen
  • Je weet dat een zin uit zinsdelen bestaat
  • Je weet dat zinsdelen uit woord(en) bestaan
  • Je weet wat werkwoorden zijn
  • Je kunt de persoonsvorm vinden
  • Je kunt een zin in zinsdelen verdelen

Slide 30 - Tekstslide

Ik weet wat zinsdelen zijn.
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Ik weet wat werkwoorden zijn.
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden.
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quizvraag

Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide