M8 anticyclisch en procyclisch

De formele omschrijving van hoogconjunctuur is
A
De groei van het nationaal inkomen is groot
B
Het %groei van het nationaal inkomen is groter dan gemiddeld
C
Het %groei van het reële BBP is groter dan gemiddeld
1 / 10
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

De formele omschrijving van hoogconjunctuur is
A
De groei van het nationaal inkomen is groot
B
Het %groei van het nationaal inkomen is groter dan gemiddeld
C
Het %groei van het reële BBP is groter dan gemiddeld

Slide 1 - Quizvraag

Hoe versterkt een hoog consumentenvertrouwen een hoogconjunctuur?
A
Consumenten denken dat hun inkomen in de toekomst hoog is
B
Consumenten denken dat hun inkomen in de toekomst laag is

Slide 2 - Quizvraag

Wat kan de overheid doen om de conjunctuur af te remmen?
A
Meer overheidsbestedingen
B
Belastingtarieven verlagen
C
Verhogen inkomstenbelasting

Slide 3 - Quizvraag

De bezettingsgraad is
A
productie/productiecapaciteit
B
productiecapaciteit/productie
C
afzet/productie
D
productie/afzet

Slide 4 - Quizvraag

Twee beweringen.
I. De bezettingsgraad is de verhouding tussen afzet en productie van een land.
II. Wanneer de effectieve vraag groter is dan de normale bezetting van de productiecapaciteit ontstaat er (bestedings-) inflatie.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 5 - Quizvraag

Welke maatregel of maatregelen van de overheid passen bij een Keynesiaans beleid in een laagconjunctuur?


A
de belastingen verhogen.
B
de subsidies aan bedrijven verhogen.
C
haar bestedingen verhogen.
D
de rente verhogen.

Slide 6 - Quizvraag

uit de krant(2012):
In Nederland groeit het bbp minimaal. De Nederlandse overheid gaat ondanks de economische crisis minder uitgeven om haar tekort terug te dringen tot een kleine 3%. Dit beleid is ...I... ; In Nederland ...II... de staatsschuldquote .


A
I = anticyclisch II = daalt
B
I = anticyclisch II = stijgt
C
I = procyclisch II = daalt
D
I = procyclisch II = stijgt

Slide 7 - Quizvraag

Bij laagconjunctuur zoals in 2009 in Nederland bestaat het anticyclisch overheidsbeleid uit:


A
het verlagen van de belastingen en bestedingen beide met € 3 miljard.
B
het verhogen van de belastingen en bestedingen beide met € 3 miljard.
C
het verlagen van de belastingen met € 3 miljard en het verhogen van de bestedingen met € 2 miljard.
D
het verhogen van de belastingen met € 2 miljarden het verlagen van de bestedingen met € 3 miljard.

Slide 8 - Quizvraag

Bij hoogconjunctuur zoals in 2007 in Nederland bestaat het anticyclisch overheidsbeleid uit:


A
het verlagen van de belastingen en bestedingen beide met € 3 miljard.
B
het verhogen van de belastingen en bestedingen beide met € 3 miljard.
C
het verlagen van de belastingen met € 3 miljard en het verhogen van de bestedingen met € 2 miljard.
D
het verhogen van de belastingen met € 2 miljard en het verlagen van de bestedingen met € 3 miljard.

Slide 9 - Quizvraag

In welk geval of welke gevallen is er sprake van een maatregel met een procyclisch effect?


A
Ondanks de hoge winsten vanwege de gunstige conjunctuur, verlagen bedrijven de winstuitkering aan de aandeelhouders.
B
De overheid voert de prestatiebonus in voor haar personeel, terwijl de inkomsten tegengevallen vanwege de conjunctuur.
C
Amerikaanse overheid kort op de riante onkostenvergoeding van het personeel vanwege de crisis.
D
De overheid verlaagt de winstbelasting, terwijl de economie flink aantrekt.

Slide 10 - Quizvraag