Grammatica zinsontleding les 1

Welkom
Ga lekker zitten op je plek en pak alvast: 
        je chromebook
 je leesboek

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Ga lekker zitten op je plek en pak alvast: 
        je chromebook
 je leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
  • Persoonsvorm (Les 20)

Vandaag of in de volgende lessen kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
  • Werkwoordelijk gezegde (Les 33)
  • Onderwerp (Les 21)
  • Lijdend voorwerp (Les 75)


Slide 2 - Tekstslide

Vandaag:
  • Socrative-quiz
  • Lezen in je leesboek
  • > 8 vragen goed: zelfstandig aan het werk
  • < 8 vragen goed: klassikale uitleg

Slide 3 - Tekstslide

Socrative
Ga naar www.socrative.com. 
Klik op: Login / Student Login.
Vul de naam in van de Room: Abrobbel
Vul je (echte!) naam in en start!
Klaar? Pak je leesboek en ga (stil) lezen.

timer
20:00

Slide 4 - Tekstslide

Meer dan 8 vragen goed?
Ga in stilte zelfstandig aan de slag met:
  • Persoonsvorm (Les 20, blz. 44-45)
  • Werkwoordelijk gezegde (Les 33, blz. 70-71)
  • Onderwerp (Les 21, blz. 46-47)
  • Lijdend voorwerp (Les 75, blz. 154-155)

Kijk voor de opdrachten in Classroom/dinsdag 15 maart

Slide 5 - Tekstslide

Minder dan 8 vragen goed?
We gaan aan de slag met:
  • Persoonsvorm (Les 20, blz. 44-45)
  • Werkwoordelijk gezegde (Les 33, blz. 70-71)
  • Onderwerp (Les 21, blz. 46-47)
  • Lijdend voorwerp (Les 75, blz. 154-155)

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
 
2. De tijd in de zin veranderen

3. Het aantal in de zin veranderen

Ik loop naar school. 

Loop ik naar school?

Ik liep naar school.

Wij liepen naar school. 




Slide 7 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd kerstkaarten?
A
jullie
B
kerstkaarten
C
Sturen

Slide 9 - Quizvraag

Pak je lesboek erbij
  • Persoonsvorm (Les 20, blz. 44-45)
  • Lees zelfstandig (in stilte) de theorie (blz. 44) goed door.
  • Vragen? Steek je vinger op, dan kom ik naar je toe.
  • Maak: opdr. 3, 4.
  • Schrijf de antwoorden op in je schrift.
  • Klaar? Ga naar Kern Digitaal/les 20: maak Drillster 1 en Drillster 2.
timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken
Opdracht 3&4

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
  • Persoonsvorm (Les 20)

Vandaag of in de volgende lessen kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
  • Werkwoordelijk gezegde (Les 33)
  • Onderwerp (Les 21)
  • Lijdend voorwerp (Les 75)


Slide 12 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Open vraag

Pak je lesboek erbij
  • Werkwoordelijk gezegde (Les 33, blz. 70-71)
  • Lees zelfstandig (in stilte) de theorie (blz. 70) goed door.
  • Vragen? Steek je vinger op, dan kom ik naar je toe.
  • Maak: opdr. 2, 4, 6 
  • Schrijf de antwoorden op in je schrift.
  • Klaar? Ga naar Kern Digitaal/les 33: maak Drillster 1 en Drillster 2.
timer
15:00

Slide 14 - Tekstslide

Nakijken
Opdracht 2, 4 & 6

Slide 15 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak. Het is datgene waar het in de zin om gaat.

Je vindt het onderwerp door te vragen: 
Wie/wat + persoonsvorm.
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop". 
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin.

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij

Slide 18 - Quizvraag

Pak je lesboek erbij
  • Onderwerp (Les 21, blz. 46-47)
  • Lees zelfstandig (in stilte) de theorie (blz. 46) goed door.
  • Vragen? Steek je vinger op, dan kom ik naar je toe.
  • Maak: opdr. 3, 4, 5, 6 
  • Schrijf de antwoorden op in je schrift.
  • Klaar? Ga naar Kern Digitaal/les 33: maak Drillster 1 en Drillster 2.
timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide

Nakijken
Opdracht opdr. 3, 4, 5, 6 

Slide 20 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm/werkw.gez + onderwerp?
Voorbeeld
Mark gaf mij gisteren een cadeautje. 
- Persoonsvorm: Gaf Mark mij gisteren een cadeautje?
- Onderwerp:  Wie gaf? Mark
- Lijdend voorwerp: Wat +gaf+ Mark? een cadeautje

Slide 21 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (vervolg)


                      ETEN

Iemand                          iets
(=onderwerp).             (= lijd.vw)

                   


                      LEZEN

iemand                              iets 
(=onderwerp).                (= lijd.vw)

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Marjan heeft vandaag appels gekocht.
A
vandaag
B
appels
C
Marjan
D
heeft gekocht

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Morgen krijg ik een nieuwe fiets.
A
Morgen
B
krijg
C
ik
D
een nieuwe fiets

Slide 24 - Quizvraag

Pak je lesboek erbij
  • Lijdend voorwerp (Les 75, blz. 154-155)
  • Lees zelfstandig (in stilte) de theorie (blz. 46) goed door.
  • Vragen? Steek je vinger op, dan kom ik naar je toe.
  • Maak: opdr. 3-5-6.
  • Schrijf de antwoorden op in je schrift.
  • Klaar? Ga naar Kern Digitaal/les 33: maak Drillster 1 en Drillster 2.
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Nakijken
Opdracht opdr. 3, 4, 5, 6 

Slide 26 - Tekstslide

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 27 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 28 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 29 - Sleepvraag

Nu zelf oefenen met zinsdelen:
https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/

Slide 30 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 31 - Woordweb

Woordsoorten
1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel
5. Werkwoord
6. Telwoord

Slide 32 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 33 - Tekstslide

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 34 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 35 - Quizvraag

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
telwoord
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 36 - Sleepvraag