M4- leerstof toets 1 module 1 - lezen - werkwoordspelling - woordenschat

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

M4 - herhaling lezen, werkwoordspelling en woordenschat

Lezen

inleiding

middenstuk

slot

deelonderwerpen

anekdote

samenvatting

tussenkopjes

advies

aanleiding

wens

vraag stellen

meerdere alinea's

2. Wat is de aanleiding voor het schrijven van een tekst?

1

1

Hoe de schrijver op het idee is gekomen om een tekst te gaan schrijven.

3. Wat moet je NIET doen als je een zin moet citeren?

1. Eerste twee woorden ... laatste twee woorden
2. De hele zin overschrijven
3. De zin in eigen woorden zetten
4. Het regelnummer noemen

Verbanden en signaalwoorden

1. Opsomming: zaken die bij elkaar horen worden achter elkaar opgenoemd
2. Tegenstelling: zaken die in de tekst tegenovergesteld zijn
3. Voorbeeld/toelichting: geeft meer info over een uitspraak die erbij staat
4.  Chronologie: geeft tijdsvolgorde van gebeurtenissen aan
5. Oorzaak-gevolg: noemt oorzaken en gevolgen van iets
6. Voorwaarde: geeft aan wat er moet gebeuren voordat er iets anders kan gebeuren.
7. Redengevend: geeft aan waarom iemand iets vindt of doet

4. Welk tekstverband tref je aan in deze tekst?

1. opsomming
2. tegenstelling
3. voorwaarde
4. toelichting

  5. Om welke tekstverband gaat het in deze tekst? 

1. opsomming
2. chronologie
3. reden
4. oorzaak - gevolg

6. Een schrijver wil graag iets bereiken met zijn tekst. Dat noem je het tekstdoel. Wat is GEEN tekstdoel?

1. waarschuwen
2. afleren
3. activeren
4. instrueren

7. Welke tekstvorm hoort bij het gegeven tekstdoel?

Activeren

Amuseren

Instrueren

Waar-

schuwen

Adviseren

Werkwoordspelling

Toelichting

• Stel altijd als eerst de vraag: is het de PV JA of NEE?
  
• Zo ja: is het tt of vt?
• Bij tt: bepaal m.b.v. het onderwerp of je de ik-vorm, de ik-vorm+t of de wij-vorm moet noteren
• Bij vt: gebruik bij zwakke werkwoorden 't ex-kofschip
• Is het geen pv, noteer dan het voltooid deelwoord of het tegenwoordig deelwoord
• Sommige werkwoorden zijn onregelmatige werkwoorden

8. Het hondje (luisteren) na die puppycursus veel beter.

1. luister
2. luistert
3. luisterdt
4. luisterd

9. Mijn broer (aanvaarden) zijn nieuwe functie niet en verlaat (balen td) het kantoor.

1. aanvaard - balend
2. aanvaart - gebaald
3. aanvaardt - balend
4. vaart aan - gebaald

10. Noteer de werkwoorden
(Worden) je oma binnenkort door je opa (verrassen) of (doorgaan) dat niet (...) ?

11. Noteer de werkwoorden (pv in tt)
Ik (geloven) niets van wat je me (vertellen) over (aflopen vd) vrijdag.

12. Aan de horizon (onderscheiden vt) de schippers duidelijk twee vuurtorens.

1. onderscheidde
2. onderscheide
3. onderscheidden
4. onderscheiden

13. (Beantwoorden) de vragen voordat je het formulier (ondertekenen).

14. Hij (geloven tt) niet dat hij altijd in dat sprookje heeft (geloven).

Woordenschat

15. Zij doet alles nauwkeurig en met aandacht en maakt daardoor weinig fouten.
Wat is 'nauwkeurig en met aandacht'?

16. De verdachte had een reden om haar te vermoorden.
Noteer een ander woord voor reden.

17. Wat is het tegenovergestelde van zinloos?

18. Wat betekent 'optreden'?
De zangeres gaf een geweldig optreden!
Door zijn autoritaire optreden durfde niemand iets te zeggen.

1. uitvoering - handelen
2. voorstelling - presentatie
3. uitvoering - toon
4. voorstelling - manier

schuilnaam

standpunt

doubleren

toegeven

Het jaar overdoen

pseudoniem

suggereren

erkennen

mening

20. Honger maakt rauwe bonen zoet.

1. Rauwe bonen zijn lekker als je honger hebt.
2. Honger maakt dat iets al gauw lekker is.
3. Als je honger hebt smaakt alles zoet.
4. Ik heb liever honger dan dat ik rauwe bonen eet.

Ik moet nog veel aandacht besteden aan de voorbereidingen op deze toets.

1. Meer dan ik dacht.
2. Ik moet vooral oefenen met / leren voor één onderdeel.
3. Ik moet nog wel leren, maar het ging al best goed.
4. Nee, ik beheers alle leerstof volledig.