2. Je kunt uitleggen waardoor gedrag wordt bepaald.
3. Je kunt het verschil noemen tussen observatie en interpretatie van gedrag.
Slide 2 - Tekstslide
Alles wat een mens of dier doet, zoals lachen en naar iets kijken, is gedrag. Ook geluiden maken, slapen, geurstoffen afgeven en zelfs gewoon stilstaan zijn voorbeelden van gedrag.
Slide 3 - Tekstslide
Respons
Je kunt ergens naar kijken. Prikkels komen dan je hersenen binnen. Als je het leuk vindt om naar te kijken, kun je bijvoorbeeld gaan lachen.
Lachen is een reactie, een ander woord hiervoor is respons. Een respons is een reactie op een prikkel.
Slide 4 - Tekstslide
Motivatie
Er zijn twee soorten prikkels:
Als je honger hebt wil je eten, daarvoor zorgt de inwendige prikkel.
Die prikkel staat in je lichaam.
Als je buiten langs de bakker loopt en het versgebakken brood ruikt, wil je een brood kopen. De geur is een uitwendige prikkel.
De motivatie is de bereidheid tot het verrichten van bepaald gedrag.
Slide 5 - Tekstslide
Gedrag
Er zijn twee soorten gedrag:
Aangeboren gedrag; al vanaf de geboorte aanwezig. Bijvoorbeeld melk drinken bij de moeder.
Aangeleerd gedrag; dit gedrag leer je vanaf de geboorte. Bijvoorbeeld lopen.
Slide 6 - Tekstslide
Soorten
Soorten kunnen met elkaar communiceren.
Het gedrag naar soortgenoten noemt men sociaal gedrag.
Bijvoorbeeld zwaaien door mensen naar elkaar.
Andere dieren dan mensen kunnen ook gebruik maken van kleuren, geuren en geluiden om met elkaar te communiceren.
Een prikkel of handeling bij sociaal gedrag noemen we een signaal. Dit signaal kan worden ontvangen door de andere soort.
Slide 7 - Tekstslide
Normen en waarden
Mensen denken na over hun gedrag.
Niet alle dieren doen dat.
Mensen vinden afwijkend gedrag niet fijn. Om dat te voorkomen zijn er normen en waarden.