Grammar period 2 Spiderman

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

TL

Past simple

Past continuous

if / when

TL+/HV

Past simple

Past continuous

linking words

comparisons ( vergelijkingen )

Past Simple - regels

1. Regelmatige werkwoorden: + ED  

2. Onregelmatige werkwoorden: Uit je hoofd leren ( leerblad )  

Voorbeelden:

 + Yesterday  I walked home from school.

- Yesterday I didn't walk home from school.

? Did I walk home from school?

 

                            Last Christmas I gave you my heart.

Past Continuous - regels

was / were + ww + ing

Voorbeelden:

+ I was talking to a friend

- I wasn't talking to a friend

? Was I talking to a friend?

Past simple vs. Past continuous

Nieuw: Comparisons

Nieuw: If & when 

Nieuw: Linking words

We gebruiken linking words ( verbindingswoordjes) om zinnen aan elkaar te verbinden.
Linking words zijn bijvoorbeeld: and, but, because.

Ieder linking word heeft een andere functie Aan het linking word kun je zien hoe de twee zinnen met elkaar in verbinding staan. Ze helpen je goede zinnen te kunnen schrijven en teksten beter te begrijpen! Op het leerblad staan een aantal die je uit je hoofd moet leren.

Grammar: Comparisons:
My brother is .... (tall) my mom.

1. more tall than
2. taller than
3. the most tall
4. the talllest

Comparisons:
My sister's dress is ________ than mine

1. shortter
2. shorter
3. Shorttest
4. Shortest

Comparisons: welke is onjuist?

1. big - biger - biggest
2. good - better - best
3. busy - busier -busiest
4. nice - nicer - nicest

Comparisons:
The King is the ___________

1. more powerful
2. powerfuller
3. powerfullst
4. most powerful

Comparisons: welke is onjuist?

1. far - further - furthest
2. little - less - least
3. bad - badder - baddest
4. good - better - best

Welke 'linking words' gebruik je om een voorbeeld te geven?

1. However
2. For example
3. Next
4. Such as

Welke van de volgende 'linking words' geeft een tegenargument aan?

1. until
2. because
3. before
4. but

Welke van de volgende 'linking words' geeft een reden aan?

1. until
2. because
3. before
4. but

If/When I get home, I will sit on the couch and relax for the rest of the evening.

1. if
2. when

6. And if/when they do catch us, I'll just tell them that I lost my ticket.

1. if
2. when