Zwakke werkwoorden

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je nog steeds uitleggen wat zwakke en sterke werkwoorden zijn;

...kun je zwakke en sterke werkwoorden op de juiste manier spellen.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je nog steeds uitleggen wat zwakke en sterke werkwoorden zijn;

...kun je zwakke en sterke werkwoorden op de juiste manier spellen.

Slide 1 - Tekstslide

Sterke en zwakke werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Zwakke

werkwoorden


De klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 3 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 4 - Tekstslide

Om erachter te komen of iets met -de of -te is, kan je 
't KoFSCHip gebruiken
Om erachter te komen of iets met -de of -te is kun je 
't eX KoFSCHiP
gebruiken

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

voorbeelden van
zwakke werkwoorden

Slide 7 - Woordweb

Sterke

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden  van 

sterke werkwoorden


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 9 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 10 - Tekstslide

branden
A
zwak
B
sterk

Slide 11 - Quizvraag

praten
A
zwak
B
sterk

Slide 12 - Quizvraag

fietsen
A
zwak
B
sterk

Slide 13 - Quizvraag

zwemmen
A
zwak
B
sterk

Slide 14 - Quizvraag

blazen
A
zwak
B
sterk

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste spelling in:
Matthijs .................(fietsen) naar huis.

Slide 16 - Open vraag

Vul de juiste spelling in:
Henk en Jan ..............(zijn) in de bowlinghal

Slide 17 - Open vraag

Vul de juiste spelling in:
Ik .............(lachen) niet om jouw grap.

Slide 18 - Open vraag

Vul de juiste spelling in:
Karel ..............(gooien) de bal naar Wilma.

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste spelling in:
Wij .............(slepen) Harrie mee naar huis.

Slide 20 - Open vraag