Het bijwoord h5

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Aujourd'hui

On parle de l'adverbe

Waarvan zegt een bijwoord iets?

een bijwoord zegt iets van: 

 

1. een bijvoeglijk naamwoord

2. een werkwoord

3. een ander bijwoord

4. een hele zin

Er wordt iets gezegd over het bijvoeglijk naamwoord

très - c'est un très joli livre (un joli livre)

extrême - Ce film est extrêmément long (un long film)

complet - cet homme est complètement fou (un homme fou)

Er wordt iets gezegd over het werkwoord

facile - Je peux facilement faire ce travail

énorme - Il a énormément apprécié ce film

lent - peux-tu parler lentement s'il te plaît

Er wordt iets gezegd over een ander bijwoord

- il fait cela trop lentement

Er wordt iets gezegd over de zin

Gelukkig -  Heureusement, il n'était pas blessé

Eerlijk gezegd - Honnêtement, je ne sais pas

Henri woont gelukkig thuis.

'Gelukkig' =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. bijwoord

Ze spreken vloeiend de vreemde taal

'vloeiend =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. bijwoord

Ik werk langzaam

'langzaam' =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. bijwoord

De auto is heel langzaam

'langzaam'=

1. bijvoeglijk naamwoord
2. bijwoord

Hoe maak je een "adverbe"?

Als bijv. nw eidigt op een klinker (a,o,u,i,e ...) = Bijv.nw + MENT 

- Calme = calmement

- joli = joliment

Als bijv. nw eindigt op een medeklinker  = Bijv.nw + Vrouwl. maken + MENT

lent = lente = lentement

actif = active = activement

serieux = sérieuse = sérieusement 

Hij gaat zelden uit:

Il sort ....

1. rarement
2. rare

Zij heeft gelukkig een scooter

................ elle a un scooter.

1. heureux
2. heureuse
3. heureuxment
4. heureusement

Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -ent/-ant, noteer je in plaats daarvan -emment/-amment

ENT = EMMENT

ANT = AMMENT

Voorbeeld:

évident – évidemment (vanzelfsprekend)

méchant- méchamment (vals, gemeen)

bijv. Le chien me regarde méchamment

Uitzondering op deze regel: lent – lentement ! (langzaam)

Veel voorkomende onregelmatige vormen:

bijvoeglijk naamwoord - bijwoord - vertaling

bon - bien - goed

meilleur - mieux - beter

mauvais - mal - slecht

gai- gaiement - vrolijk

gentil - gentiment - aardig

long - longtemps - lang

rapide - vite/rapidement - snel

Vaste uitdrukkingen:

Travailler dur = hard werken

Coûter /payer/acheter/ vendre cher= Duur zijn/betalen/kopen/ verkopen

Parler bas/haut = zacht/hard praten

Sentir bon/mauvais = lekker ruiken/stinken

Faire pareil = hetzelfde doen