1.4 uitkomen met je geld

1.4 Uitkomen met je geld
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.4 Uitkomen met je geld

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Soorten inkomen
  • Loon / salaris = het inkomen dat je ontvangt als je voor een baas werkt
  • Winst = het inkomen dat je verdient met een eigen bedrijf
  • Uitkering = het inkomen dat je krijgt van de overheid als je bijvoorbeeld werkloos of arbeidsongeschikt bent.


Slide 3 - Tekstslide

Van welk soort inkomen weet je van te voren niet hoeveel het is?
A
loon
B
winst
C
salaris
D
uitkering

Slide 4 - Quizvraag

Soorten uitgaven
Vaste lasten = met regelmaat (je zit hier vaak aan vast)
  • Abonnement, huur/hypotheek
Dagelijkse uitgaven = meestal huishoudelijk
  • Boodschappen
Incidentele uitgaven = af en toe
  • Vakantie, nieuwe apparaten, auto

Slide 5 - Tekstslide

Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Overige uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen
Nieuwe telefoon

Slide 6 - Sleepvraag

Maken
Opdracht t/m 5

Slide 7 - Tekstslide

Terugblik

Slide 9 - Tekstslide

3 soorten uitgaven:
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
dagelijkse uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
  • vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

overige uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 10 - Tekstslide

1.4 Uitkomen met je geld

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

  1. Welke 3 soorten inkomsten zijn er?
  2. Wat is het verschil tussen dagelijkse uitgaven, vaste lasten en overige uitgaven?
  3. Waarom kan het handig zijn om een begroting te maken van je inkomsten en je uitgaven?
Blz. 31
1.4 Uitkomen met je geld

Slide 13 - Tekstslide

Vaste lasten
Dagelijkse uitgaven
Overige uitgaven
Uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen
Gewone uitgaven voor je huishouden
Grote uitgaven die je af en toe doet

Slide 14 - Sleepvraag

Uitkomen met je inkomen
Begroting
= Overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven

Voor grote uitgaven kan je beter wat geld opzij zetten. 
Dit heet geld reserveren.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 16 - Quizvraag

          Maken
              Opdracht 6 t/m 8

Slide 17 - Tekstslide

Welk bedrag moet je per maand reserveren als je over 1,5 jaar een nieuwe fiets wil kopen van 800 euro?
A
Eur. 50,00
B
Eur. 44,44
C
Eur. 45,00
D
Eur. 40,25

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Blz. 34

Slide 20 - Tekstslide

Blz. 34

Slide 21 - Tekstslide

          Maken
              Opdracht t/m 11

Slide 22 - Tekstslide

Rekenen:
Van week naar maand

1 jaar bestaat uit:
  • 52 weken
  • 12 maanden

Formule:
Bedrag per week x 52 : 12
= bedrag per maand
Rekenen:
Van maand naar week

1 jaar bestaat uit:
  • 52 weken
  • 12 maanden

Formule:
Bedrag per maand x 12 :52
= bedrag per week

Slide 23 - Tekstslide