Mijn proefles

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Lesson up 

Word order and Past simple

Word order

Een tekst kan uit 5 onderdelen bestaan. Zet deze in de juiste volgorde

Wie

Doet

Wat

Waar 

Wanneer

Remember word order?

Zet de woorden in de juiste v/olgorde

is

sitting

right now 

the cat

on the roof 

Put the words in the correct order.

does

he

always

go

to bed

at six?

Put the words in the correct order.

my

father

is

never

late

for work

Past Simple: 

Present simple:

I play tennis

Past simple:

I played tennis last week

Signaalwoorden: yesterday, last week, last year, three days ago, a long time ago, in 1989, etc.

Het maakt niet uit of je het over I, you, we of they hebt: je schrijft altijd -ed achter de stam.

Spellingsregels:

Werkwoorden die kort zijn, één klinker in zich hebben en waarbij maar één klemtoon mogelijk is, schrijf je met een extra laatste medeklinker voor -ed:

- to swap: They swapped their Ipods to listen to each others music.

Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor krijgen een extra l:

- to travel: We travelled to Africa last summer.

Spellingsregels:

Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:

- to bake: We baked a delicious cake yesterday.

Werkwoorden die eindigen op -c, krijgen -ked erachter:

- to panic: She panicked when she heard the bad news.

Werkwoorden die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:

- to marry: She married him when she was 18 years old.

My brother and I ..... (argue) a lot.

Ferdinand ..... (to shout) to my best friend.

Sarah often ..... (to walk) her dog.

She .......(to marry) him when she was 18 years old.

They.......(to swap) their Ipods to listen to each others music.

Vragend/ontkennend

Om een vragende zin in de past simple te maken, gebruik je vaak een hulpwerkwoord. Meestal is dat did / didn't gevolgd door het hele werkwoord zonder to.

 

Vragen = Did + onderwerp + hele werkwoord

Ontkennend = Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Voorbeeld:

- My father played tennis last Saturday.

     - Did my father play tennis last Saturday?

      -My father didn't play tennis last Saturday

Maak de volgende zin vragend: (Susanna watched her brother lose.)

1. Did Susanna watched her brother lose ?
2. Did Susanna watch her brother lose ?

maak de volgende zin vragend:
(I received a letter from the army)

1. Did I receive a letter from the army ?
2. Did I received a letter from the army ?

Maak de volgende zin vragend:
(They travelled to Australia)

Maak de volgende zin vragend:
(They lived on an island.)

1. Did they live on an island ?
2. did they lived on an island ?

Maak de volgende zin vragend:
(Sarah panicked when she saw him)