Je vraagt hoe het met je vriend/ vriendin gaat.
Je vertelt hoe het met jou gaat.
Je vertelt wat je in de vakantie hebt gedaan.
Je vertelt hoe je dat vond.
Je vraagt wat je vriend/ vriendin in de vakantie heeft gedaan.
Je zegt dat je hoopt dat hij/zij een leuke vakantie heeft gehad.
Je vraagt of je vriend/ vriendin wil afspreken.
Je doet een voorstel voor een activiteit, een datum, plaats, tijd.
Je sluit je kaart af.