In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Thema 2
Basisstof 4: Gezonde voeding
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Leerdoelen
Herhaling
Uitleg Basisstof 4: Gezonde voeding
Aan het werk
Afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
Met de schijf van vijf adviezen voor een gezonde voeding geven
Beschrijven wat een gezond gewicht is en welke keuzes daaraan kunnen bijdragen
Mogelijke oorzaken en gevolgen van eetstoornissen benoemen en enkele voorbeelden geven
Slide 3 - Tekstslide
Enkele beweringen over gal: 1. Gal bevat enzymen voor de vetvertering; 2. Gal verdeelt grote vetdruppels in kleinere druppeltjes; 3. Gal wordt gemaakt in de lever. Welke beweringen zijn juist?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
Geen van allen
Slide 4 - Quizvraag
De alvleesklier is aangegeven met de letter...
A
S
B
Q
C
P
D
R
Slide 5 - Quizvraag
Je kauwt op een stuk voedsel met daarin eiwitten, koolhydraten en vetten. Welk(e) van deze voedingsstoffen worden in de mond al deels verteerd?
A
Eiwitten
B
Vetten
C
Koolhydraten
Slide 6 - Quizvraag
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quizvraag
In de spieren is een voorraad brandstof opgeslagen, die bij inspanning kan worden gebruikt. In welke vorm is deze brandstof opgeslagen?
A
In de vorm van glucose
B
In de vorm van glycogeen
C
In de vorm van zetmeel
Slide 8 - Quizvraag
De schijf van vijf
Een gezond eetpatroon zorgt voor voldoende variatie.
Een hulpmiddel hierbij is de schijf van vijf.
Als je elke dag producten uit elk vak eet, krijg je alle voedingsstoffen binnen die je nodig hebt.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Alternatief: Schijf for life
7 diëtisten vonden de schijf van 5 hopeloos ouderwets
Zij ontwikkelden een nieuwe, veganistische, schijf van 5
De "schijf for life".
Deze bevat 4 vakken (groenten & fruit, vet, eiwit en zetmeel)
Een groot deel van je voedsel wordt gebruikt als brandstof.
Brandstoffen leveren energie.
De hoeveelheid energie in je voeding wordt uitgedrukt in kJ (kilojoule) of kcal (kilocalorie)
Hoeveel energie je op een dag nodig hebt, verschilt per persoon
Slide 13 - Tekstslide
Energie
Een groot deel van je voedsel wordt gebruikt als brandstof.
Brandstoffen leveren energie.
De hoeveelheid energie in je voeding wordt uitgedrukt in kJ (kilojoule) of kcal (kilocalorie)
Hoeveel energie je op een dag nodig hebt, verschilt per persoon
1 kcal = 4,2 kJ
Slide 14 - Tekstslide
Waar is de hoeveelheid energie die je nodig hebt op een dag van afhankelijk?
Slide 15 - Open vraag
Wie hebben er gemiddeld genomen meer energie nodig: mannen of vrouwen?
Mannen
Vrouwen
Slide 16 - Poll
Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
Met de schijf van vijf adviezen voor een gezonde voeding geven
Beschrijven wat een gezond gewicht is en welke keuzes daaraan kunnen bijdragen
Mogelijke oorzaken en gevolgen van eetstoornissen benoemen en enkele voorbeelden geven
Slide 17 - Tekstslide
A
In de dikke darm
B
In de dunne darm
C
In de twaalfvingerige darm
Slide 18 - Quizvraag
Er wordt gal aan je voedsel toegevoegd tijdens het verteren. In welk deel van het verteringskanaal gebeurt dit?
A
In de slokdarm
B
In de dunne darm
C
In de twaalfvingerige darm
D
In de dikke darm
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Open vraag
Welke van de onderstaande voedingsstoffen kan direct in het bloed worden opgenomen zonder eerst te worden verteerd?
A
Eiwitten
B
Glucose
C
Vetten
D
Zetmeel
Slide 21 - Quizvraag
A
In de endeldarm
B
In de dikke darm
C
In de dunne darm
D
In de twaalfvingerige darm
Slide 22 - Quizvraag
Gewicht
Wat en hoeveel je eet heeft invloed op je gewicht
Gebruik je meer energie dan je opneemt? Dan val je af
Gebruik je minder energie dan je opneemt? Dan kom je aan
Is de inname en het verbruik ongeveer gelijk? Dan blijf je ongeveer op gewicht
Slide 23 - Tekstslide
Gewicht
Je gewicht is niet alleen afhankelijk van je energie-inname
Je gewicht heeft ook te maken met erfelijke eigenschappen;
Hoe snel is jouw stofwisseling
Hoe dik is jouw onderhuidse vetlaag
Hoe breed/smal ben jij gebouwd
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Onder- en overgewicht
Als je een te laag lichaamsgewicht hebt, dan spreek je van ondergewicht. Dit is niet gezond: er is kans op een tekort aan voedingsstoffen, je bent lusteloos en moe.
Als je een te hoog lichaamsgewicht hebt, dan spreek je van overgewicht. Dit is ook niet gezond: je hebt meer kans op gezondheidsrisico's (hart- en vaatziekten, suikerziekte, gewrichten die te snel slijten)
Slide 26 - Tekstslide
Onder- en overgewicht
Ondergewicht kan een gevolg zijn van ondervoeding: te weinig energie of voedingsstoffen binnenkrijgen.
Meestal komt dit door te weinig voedsel of door voedsel met te weinig voedingsstoffen.
Ook veel junkfood eten kan leiden tot ondervoeding: junkfood bevat erg weinig voedingsstoffen.
Slide 27 - Tekstslide
ADH
Een handige maatstaf voor het binnenkrijgen van voldoende voedingsstoffen is de ADH.
Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid.
Dit is de hoeveelheid die je lichaam nodig heeft op een dag om goed te functioneren.
Het is een gemiddelde, dus het kan wat afwijken voor jou.
Slide 28 - Tekstslide
BMI
Om te kijken of je, ongeveer, een gezond gewicht hebt, kan je je BMI (Body Mass Index) berekenen.
Daarvoor gebruik je de volgende formule:
Slide 29 - Tekstslide
BMI
Om te kijken of je, ongeveer, een gezond gewicht hebt, kan je je BMI (Body Mass Index) berekenen.
Daarvoor gebruik je de volgende formule:
BMI=lengte2gewicht
Slide 30 - Tekstslide
BMI
Om te kijken of je, ongeveer, een gezond gewicht hebt, kan je je BMI (Body Mass Index) berekenen.
Daarvoor gebruik je de volgende formule:
Voor jongeren is de BMI wel lastiger te bepalen dan voor volwassenen
BMI=lengte2gewicht
Slide 31 - Tekstslide
Met welke factoren houdt de berekening van BMI geen rekening?
Slide 32 - Woordweb
Afvallen en aankomen
Als je overgewicht of ondergewicht hebt, kan je proberen dit naar een gezonde waarde te brengen.
Mensen met overgewicht proberen af te vallen door minder te eten, vaak worden maaltijden overgeslagen.
Mensen met ondergewicht proberen vaak aan te komen door meer ongezonde dingen te eten.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Aan het werk!
Wat: Maak de opdrachten van basisstof 1 t/m 3
Hoe: Met je buur, fluisteren
Tijd: 15 minuten
Hulp: Steek je vinger op
Klaar: Kijk je antwoorden na en verbeter deze, basisstof 4 verder lezen (vanaf BMI)
Uitkomst: Basisstof 1 t/m 3 van thema 2 af
timer
15:00
Slide 35 - Tekstslide
Eetstoornissen
Een verstoorde relatie met eten noem je een eetstoornis.
Als je de hele dag bezig bent met wat je eet en de invloed daarvan op je lichaam;
Als eten een bron van spanning en angst is;
Als je een negatief oordeel hebt over jezelf, je lichaamsgewicht en uiterlijk.
Slide 36 - Tekstslide
Eetstoornissen
Anorexia nervosa
Boulimia nervosa
Binge eating disorder
De oorzaken zijn vaak psychisch, en zijn uiteenlopend van ontevreden zijn tot nare gebeurtenissen in je leven.
Slide 37 - Tekstslide
Aan het werk!
Wat: Maak de opdrachten van basisstof 1 t/m 4
Hoe: Met je buur, fluisteren
Tijd: 15 minuten
Hulp: Steek je vinger op
Klaar: Kijk je antwoorden na en verbeter deze, basisstof 5 lezen