Verwerkingsvragen thema 8 Technologie - rose - week 1

Thema 8: Technologie
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Thema 8: Technologie

Slide 1 - Tekstslide

De ................... tussen Amsterdam en Parijs is 500 kilometer.
A
dichtbij
B
afstand
C
km
D
verweg

Slide 2 - Quizvraag

1)Er vallen ............ bladeren op de grond.
2)De leerlingen zijn ............ blij.
3) Pak ............ je laptop uit de laptopkast.
A
alle
B
alles
C
al
D
allemaal

Slide 3 - Quizvraag

technologie

Slide 4 - Woordweb

Wat betekent de zin:
Heb je alles bij je?

Slide 5 - Open vraag

De ................... tussen Amsterdam en Parijs is 500 kilometer.
A
dichtbij
B
afstand
C
km
D
verweg

Slide 6 - Quizvraag

Wat vind jij de leukste app?

Slide 7 - Woordweb

Delen van je lichaam:
A
been, arm, fles, station
B
wang, arm, schouder, pink
C
arm, agenda, suiker, bloed
D
elleboog, arm, knie, paspoort

Slide 8 - Quizvraag

de tennisbal
de volleybal
de basketbal
de voetbal
de honkbal

Slide 9 - Sleepvraag

Vul in:
.................... is bijvoorbeeld ............of ................

Slide 10 - Open vraag

Wat vind jij bijzonder?

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de goede vormen van het werkwoord : bouwen
A
bouw / bouwd / bouwen
B
bouwt / bouwt / bouwen
C
bouw/ bouwt / bouwt
D
bouw / bouwt / bouwen

Slide 12 - Quizvraag

Welke woorden horen bij 'diep'?
A
zee, zwembad, nadenken
B
zee, gebouw, auto
C
glas, zwembad, stoel
D
van binnen, gum, zee,

Slide 13 - Quizvraag

goed of fout:
1) Ik loop door de school.
2) Zij zit door de stoel.
3) Ga door maar.
4) Zij gaat lang door met oefenen.
A
goed, fout, goed, goed
B
goed, fout, goed, goed
C
goed, fout, fout, fout
D
goed, fout, fout, goed

Slide 14 - Quizvraag

Hoe gaat het ermee?
Wat betekent deze zin?
A
je kijkt naar je huiswerk
B
je hebt nieuwe kleren aan
C
je vraagt je vriend of hij blij is
D
je weet niet hoe laat het is

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent : geweldig
A
helemaal
B
een beetje
C
ruzie
D
heel erg

Slide 16 - Quizvraag

Welke afbeelding hoort bij
goedkoop
(meer antwoorden mogelijk)
A
B
C
D

Slide 17 - Quizvraag

In de vakantie hoef jij niet ....................

Slide 18 - Open vraag

het hotel

Slide 19 - Sleepvraag

Welk woord staat hier?
eiedrene
A
eendrein
B
neederin
C
derienee
D
iedereen

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb iemand gezien.
Ik heb iemand gehoord.
Ik ruik iemand. Ik voel iemand.
Wie is iemand?
A
een dier
B
een ding
C
een persoon
D
een boom

Slide 21 - Quizvraag

Wie geeft jou informatie?
(meer antwoorden mogelijk
A
je docent
B
je hond
C
je vriend
D
het internet

Slide 22 - Quizvraag

Goed of fout?
1) Het kost maar 1 euro.
2) Het kind kost 5 euro.
3) Mijn jas kosten 100 euro.
4) Hoeveel euro kots deze broek?
A
goed, goed, goed, fout
B
goed, fout, goed, goed
C
goed, fout, fout, fout
D
goed, goed, fout, fout

Slide 23 - Quizvraag

Wie zit links van jou?

Slide 24 - Woordweb

Tegenovergestelde van rechtsaf is?
A
rechtdoor
B
rechts
C
linksaf
D
achter

Slide 25 - Quizvraag