4M les 5 Productiefactoren en kostprijs 4GT

Welkom
Ga zitten volgens de plattegrond.
Op tafel: etui, boek, schrift, rekenmachine en wisbordje
Maak de startopdracht zelfstandig in stilte.
Klaar? Lees de leerteksten van 3.1.
timer
5:00
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Ga zitten volgens de plattegrond.
Op tafel: etui, boek, schrift, rekenmachine en wisbordje
Maak de startopdracht zelfstandig in stilte.
Klaar? Lees de leerteksten van 3.1.
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de toegevoegde waarde?

Slide 3 - Open vraag

Waaruit kan de toegevoegde waarde van een bakker bestaan?

Slide 4 - Open vraag

Natuur
Arbeid
Kapitaal
Ondernemerschap
huur en rente
pacht
winst
loon

Slide 5 - Sleepvraag

Programma
  • Startopdracht 10 min
  • Voorkennis 5 min
  • Uitleg 15 min
  • Controle van begrip 10 min
  • Kennisoverzicht 10 min
  • Toepassen 20 min
  • Afsluiting 10 min

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan de productiefactoren uitleggen.
  • Ik kan de kostprijs per product berekenen.
  • Ik kan de afschrijvingskosten berekenen.
  • Ik kan de consumentenprijs berekenen.

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg

Slide 8 - Tekstslide

Toegevoegde waarde
De extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een product bewerkt.

Slide 9 - Tekstslide

Vaste kosten
Veranderen niet meteen als je meer of minder gaat produceren.
 

Slide 10 - Tekstslide

Variabele kosten
Veranderen wel als je meer of minder gaat produceren.
  • Grondstoffen
  • Verpakkingsmateriaal

Slide 11 - Tekstslide

Kostprijs per product
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten

Slide 12 - Tekstslide

Kostprijs per product
Hoe meer producten er worden verkocht, hoe lager de kostprijs per product. De vaste kosten kunnen dan over meer producten worden verdeeld.

Slide 13 - Tekstslide

Wisbordjes klaar!

Slide 14 - Tekstslide

Welke twee gegevens zijn noodzakelijk om de kostprijs per eenheid product te bepalen?

Slide 15 - Open vraag

Maandelijkse pacht voor het weiland.
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 16 - Quizvraag

Voer voor de koeien.
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 17 - Quizvraag

Afschrijvingskosten melkmachine.
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 18 - Quizvraag

Hoe meer producten er worden verkocht, hoe lager de kostprijs per product.
Leg het bovenstaande uit.

Slide 19 - Open vraag

Toepassen
Maak § 5.3 opdracht 2 t/m 14 (blz. 138-141)
Klaar? Maak de plusopdrachten.

timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

Uitleg

Slide 21 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
(aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal jaren/maanden

Slide 22 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
Een bedrijf koopt een bestelbusje. 
Het bestelbusje kost € 12.000. Het bedrijf verwacht er vier jaar mee te rijden. De restwaarde is € 5.000.

Bereken de afschrijvingskosten per jaar.


Slide 23 - Tekstslide

Wisbordjes klaar!

Slide 24 - Tekstslide

Jan wil een computer aanschaffen. De computer kost € 898. Hij zal hem drie jaar gebruiken. Dan krijgt hij er bij verkoop nog € 100 voor.
Hoeveel moet Jan per maand op deze computer afschrijven?
A
€ 22,17
B
€ 24,94
C
€ 266
D
€ 299,33

Slide 25 - Quizvraag

Uitleg

Slide 26 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 27 - Tekstslide

Welke twee gegevens zijn noodzakelijk om de kostprijs per eenheid product te bepalen?

Slide 28 - Open vraag

Hoe meer producten er worden verkocht, hoe lager de kostprijs per product.
Leg het bovenstaande uit.

Slide 29 - Open vraag