‘Ik was bij een mevrouw bij wie ik al heel lang kwam. Haar ontglipte geregeld een windje, waar we vervolgens altijd hartelijk om lachten. Ik zei dan altijd: “Laat maar waaien” of “De koningin laat ook scheten”. Dit keer liet ze een wind terwijl ik haar benen aan het afdrogen was. Ze zei: “wind van achteren!”. We lachten er samen keihard om, ik kwam niet meer bij.’