Oefenen werkwoordspelling 1TH

Oefenen werkwoordspelling
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefenen werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Juist of onjuist?

Bij de spelling van de pv ga je altijd uit van de hij-vorm
Je gaat altijd uit van de ik-vorm
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Juist of onjuist?

Als je een voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt schrijf je dit zo kort en eenvoudig mogelijk
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

De persoonsvorm in de tt

Slide 4 - Tekstslide

Hij (houden) de bal stevig vast.

Slide 5 - Open vraag

De buurvrouw (verwaarlozen) haar pasgeboren puppy's

Slide 6 - Open vraag

Wat (vinden) je vader van je nieuwe kapsel?

Slide 7 - Open vraag

De mensen (arriveren) precies op tijd

Slide 8 - Open vraag

De persoonsvorm in de vt

Slide 9 - Tekstslide

Haar ouders (verwachten) al dat zij haar diploma haalde.

Slide 10 - Open vraag

In Zeeland (worden) een nieuw park gebouwd.

Slide 11 - Open vraag

Na de vermissing (melden) de buurjongen zich bij de politie.

Slide 12 - Open vraag

Hij (beweren) dat hij onschuldig was.

Slide 13 - Open vraag

Sterke en zwakke werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Noteer 3 sterke werkwoorden
bijv. lopen, roepen, slapen

Slide 15 - Open vraag

Noteer 3 zwakke werkwoorden
bijv. dansen, werken, fietsen

Slide 16 - Open vraag

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Tekstslide

Ik stopte de (ontdooien) maaltijd in de magnetron.
ontdooide

Slide 18 - Open vraag

In Duitsland is het (overdekken) zwembad altijd open.
overdekte

Slide 19 - Open vraag

De kok gooide het (aanbranden) eten in de vuilnisbak.
aangebrande

Slide 20 - Open vraag

Het (opnemen) gesprek werd achteraf beluisterd.
opgenomen

Slide 21 - Open vraag

Van alles wat!

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 
Noteer de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden op de
juiste manier en zet de vorm erachter (pv – vd – bn – inf)

1.  Vermoorden,  verhuizen             De  [...] actrice was vorig jaar nog [...] naar Nederland.
2. Verpesten, worden (tt)                Door de [...] sfeer kwam er weinig van leren,  maar de docent [...] nooit boos
3. Houden (tt), liegen                        Het meisje [...] maar niet op met [...]
4. doen (vt)                                          Huilend [...] ik wat mijn moeder mij vroeg.
5. Worden, uiten, vergroten            Er [...] nog altijd veel kritiek [...] op het [...] schilderij.
Ben je klaar? 
Vergelijk dan je antwoord met je buurman/buurvrouw. Hebben jullie dezelfde antwoorden opgeschreven?
timer
5:00

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden
Noteer de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden op de
juiste manier en zet de vorm erachter (pv – vd –  bn – inf)

1.  Vermoorde = bn, verhuisd = vd    
2. Verpeste = bn, wordt = pv                   
3. Houdt = pv, liegen = inf                               
4. deed = pv                               
5. Wordt = pv, geuit = vd, vergrote = bn         
Ben je klaar? 
Vergelijk dan je antwoord met je buurman/buurvrouw. Hebben jullie dezelfde antwoorden opgeschreven?
timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Toetsstof
  • Les 13, vanaf blz. 164: PV TT
  • Les 14, vanaf blz. 168: PV VT
  • Les 15, vanaf blz. 172: VD
  • Les 16, vanaf blz. 176: Onregelmatige werkwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Je mag nu kiezen:
  1. Ga aan de slag met de lesstof uit je lesboek  (les 13 t/m 16)
  2. Ga oefenen met de Drilsteroefeningen in Kern
  3. Ga oefenen op Cambiumned
  4. Ga oefenen op Wikiwijs 

Slide 26 - Tekstslide